Voor de bestudering van Liudgers leven zijn twee documenten van eminent belang. In de eerste plaats de levensbeschrijving die hij zelf schreef over zijn leermeester Gregorius (geschreven aan het einde van de achtste eeuw) en vervolgens de levensbeschrijving van Liudgers eigen leven door zijn neef Altfried (geschreven vóór 849). Een (ideologie)kritische benadering van deze teksten staat nog in de kinderschoenen. Het tweede Leven (Vita secunda sancti Liudgeri), ontstaan rond 1100 in het klooster te Werden, is grotendeels schatplichtig aan de levensbeschrijving van Altfried. Dit Leven is vooral beroemd geworden vanwege de 23 zeer bijzondere miniaturen.
Liudger wordt geboren in een belangrijke Friese familie. Liudgers grootvader Wursing was een tegenstander van de Friese koning Redbad en zocht daarom bescherming bij de Frankische leider Grimwald. Hij gaat daar bij de Franken met zijn familie over tot het christendom. Wanneer Redbad later een verzoeningspoging onderneemt stuurt Wursing zijn zoon Thiadgrym terug naar de Friese landen. Deze vooruitgeschoven post van de familie wordt later de vader van Liudger. Ook van moederszijde stamt Liudger uit een christelijke traditie. Vooral de grootmoeder wordt geprezen om haar vroomheid. Twee van haar broers werden reeds ter beschikking gesteld aan de aartsbisschop Willibrord. Liudger en zijn broers en zusters vormen dus al de derde generatie Friese christenen die nauw verbonden zijn met de christelijke zending.
Zoals bij vele heiligen weten we het sterfjaar van Liudger wel (809), maar moeten we het geboortejaar berekenen vanuit bekende data uit zijn leven. We weten bv. dat Liudger tot diaken is gewijd in het jaar 767 en tot priester in 777/78. Om tot diaken gewijd te worden was een minimum leeftijd van 25 jaar vereist, voor de priesterwijding was dat 30 jaar. Dat geeft een marge voor het geboortejaar van Liudger van 742-747/48. Veelal wordt uitgegaan van het jaar 742, 25 jaar voor de wijding tot diaken in 667.
Liudger wordt, vanaf jonge leeftijd, gevormd in de kloosterschool van Utrecht. Uit zijn heiligenleven blijkt dat hij de oude Bonifatius nog heeft meegemaakt, toen die in de jaren ’53 en ’54 (vlak voor zijn dood) in Utrecht vertoefde. Liudgers leermeester is Gregorius, die als priester en abt van de kloosterschool tegelijk ook leiding geeft aan het (aarts)bisdom Utrecht. Het (aarts)bisdom verkeerde in die tijd in een uiterst precaire situatie. Na de dood van Willibrord in 739 was er geen opvolging in het aartsbisdom gekomen. ‘Keulen’ wilde het graag overnemen, maar dat werd in eerste instantie nog verhinderd door Bonifatius in 753. Met Bonifatius kwam echter zo ongeveer de hele leiding van de Friese kerk om het leven in 754, inclusief de door Bonifatius aangestelde bisschop Eoban. Liudger werd dus gevormd in een periode van grote crisis, zonder veel structuur.
Na zijn opleiding aan de kloosterschool in Utrecht onder leiding van priester-abt Gregorius gaat Liudger naar York om verder te studeren bij de grootste geleerde van die tijd: Alcuinus, de latere hofgeleerde van Karel de Grote. Hieruit blijkt wederom hoezeer de Friese kerk georiënteerd was op de Angelsaksische kerk. Liudger wordt daar tot diaken gewijd. Na een aantal jaren in Utrecht gaat hij wederom naar York voor verdere studie (769-772).
Na zijn tweede studie in York en na de dood van Gregorius (775) krijgt Liudger van Gregorius’ opvolger Alberik de taak om de kerk van Lebuinus in Deventer te (her)bouwen boven het graf van deze Lebuinus. De kerk was namelijk na de dood van Lebuinus (773) opnieuw verwoest door de Saksen. Liudgers hagiograaf Altfried vermeldt dat Liudger in deze periode ook rooftochten organiseerde om de tempels van de Friezen leeg te roven en te vernietigen. De buit ging voor 2/3 deel naar keizer Karel en voor 1/3 deel in de schatkist van het bisdom.
Een paar jaar later (777/78) wordt Liudger tot priester gewijd in Keulen (!). Hij wordt vervolgens tot leraar aangesteld in Ostrache (Oostergo), het gebied waar Bonifatius om het leven was gekomen. Liudger werkt hier ongeveer 7 jaar. Dan moet hij halsoverkop vluchten voor een opstand van de Saksen onder leiding van Widukind. Friesland, tot aan het Flie, valt dan wederom onder de ‘heidense’ invloedsfeer. Liudger reist met twee geestgenoten (o.a. zijn broer Hildegrim) naar Rome. Hij leert de regel van Benedictus kennen in het door Benedictus zelf gestichte klooster.
Na twee en een half jaar keert Liudger terug naar de Friese landen. Hij wordt nu in 787 aangesteld door Karel de Grote tot leraar in 5 Friese gouwen ten oosten van de Lauwers, gebieden in het huidige Noord-Groningen en Ost-Friesland. Hier werkt Liudger vervolgens vele jaren, namelijk tot zijn wijding tot bisschop van het bisdom Münster in 804. Dat wil niet zeggen dat Liudger alleen dáár actief was. In de jaren 792-794 was er wederom een opstand van de Saksen. Liudger moest opnieuw uitwijken en schreef in deze jaren zijn ‘herinneringen’, een beschrijving van het leven van Gregorius. Van Berkum heeft dit werkje wel vergeleken met het belangrijke werk van Beda over de geschiedenis van de Engelse kerk (Geschiedenis van de kerk van het Angelsaksische volk), dus als een soort ‘geschiedenis van de kerk van het Friese volk’.
In deze periode (in de Friese landen) is Liudger ook druk bezig met het stichten van een eigen klooster. Hij wordt door Karel de Grote aangesteld in het westelijk deel van de Saksen. Liudger sticht een klooster op eigen familiegrond, verkregen in de periode 793-796, in Werden an der Ruhr. Uiteindelijk wordt Liudger tot bisschop gewijd van Münster in 805. Het bisdom omvatte Münsterland, de 5 Friese landen en bovendien, als schenking wederom van Karel de Grote, het St. Pietersklooster met alles wat daarbij hoorde (kerken en dorpen) in het land van de Franken (in het zuiden van het huidige België).
Liudger sterft op 26 maart in het jaar 809 te Billerbeck nadat hij die dag nog de mis heeft opgedragen. Hij wordt naar Münster vervoerd in afwachting van zijn begrafenis. Er ontstaat strijd om zijn stoffelijk overschot. Liudger had zelf aangegeven begraven te willen worden bij zijn klooster in Werden. Het volk van het bisdom verzette zich daar fel tegen. Uiteindelijk bepaalt Liudgers broer Hildegrim (bisschop van Châlons-sur-Marne), op bevel van Karel de Grote, dat Liudgers lichaam begraven moet worden bij het klooster in Werden.
In het Nederlandse taalgebied is de populaire opvatting over Liudger verspreid door mensen als pater Bruna en Klaes Sierksma. Deze luidt, kort gezegd, dat Liudger ‘onze’ eerste eigen inheemse missionaris is geweest, ‘die als het ware het dak heeft gezet op de Kerk door Willibrord en Bonifatius in Noord-Nederland gebouwd. Hij legde nagenoeg de laatste hand aan de kerstening der Friezen en later aan die van Westfalen’. Zodoende krijgt Liudger de titel van ‘de voltooier’. Bovendien zou Liudger de eigen Friese taal hebben gebruikt bij zijn missionaire werk. De genezing van de blinde bard Bernlef spreekt daarbij tot de verbeelding. Liudger zou Bernlef de Psalmen onderwezen hebben in het Fries.
Het is echter zeer de vraag of we kunnen stellen dat Liudger ‘het dak op de kerk’ van Willibrord en Bonifatius heeft gezet. Ten eerste is de kerk van Willibrord nog erg fragmentarisch geweest. Bonifatius heeft bovendien nauwelijks bijgedragen aan de bouw van de kerk van de Friezen. Daarbij komt de vraag naar wat de werkelijke bijdrage van Liudger is geweest aan de kerk van de Friezen. Hij heeft 7 jaar gewerkt in het gebied rondom Dokkum. Dat was slechts een klein gebied in de Friese landen. Bovendien was hij ook vaak elders te vinden, o.a. als docent aan de kloosterschool in Utrecht. Vervolgens werkte hij wederom in een vijftal Friese landen (opnieuw een beperkt gebied) vanaf het jaar 787. Maar vanaf 793 wordt hij ook al aangesteld door Karel de Grote in Münsterland en is hij actief met zijn eigen klooster bezig. De vraag is wat hij daadwerkelijk heeft betekend voor de kerk van de Friezen. We kunnen dat uit de bronnen maar moeilijk abstraheren.
Vervolgens dient de vraag zich aan naar de band van Liudger met het volk van de Friezen en de Kerk der Friezen. Uit de levensbeschrijving door Altfried blijkt duidelijk dat Liudger uit een familie komt die op zeer gespannen voet leefde met de Friese leider(s). Langzamerhand komt de familie naar het noorden en neemt het positie in in het land van de Friezen. Liudger beweegt zich echter niet in kringen van Friezen, maar veeleer in de kringen van de zendelingen. Hij is georiënteerd op de Angelsaksen en de Franken. Opmerkelijk is dat Liudger niet gewerkt heeft aan de structuren van het Friese bisdom. Hij is tot diaken gewijd in York, tot priester in Keulen, en tot bisschop in Münster. Waarom werd hij geen bisschop van Utrecht? Er zijn diverse wisselingen geweest in de jaren dat Liudger werkte in de Friese landen. Liudger werd zelfs na zijn eerste aanstelling in Dokkum niet meer aangestuurd door de bisschop van Utrecht. Hij werd min of meer geregeerd door Karel de Grote. Die stuurde hem naar de plaatsen waar hij hem kon gebruiken voor de pacificatie van de Friezen en de Saksen. Karel de Grote had in een capitulatio in 782 bepaald dat de Saksen (en Friezen) gedwongen moesten worden tot het christelijk geloof, zo nodig met behulp van het zwaard. Hij had daarna christelijke leiders nodig die in de betreffende gebieden de kerk konden organiseren. Voor Liudger gold dat in de Friese landen en Münsterland, voor een collega van Liudger (Willehad) gold dat voor de gebieden die meer in het oosten lagen. Willehad werd uiteindelijk beloond met een bisschopszetel in Bremen, net zoals Liudger dat overkwam met Münster.
Ook moet aangetekend worden dat Liudger naast zijn werk voor de kerk in de Friese en Saksische landen evenzeer hard gewerkt heeft aan zijn familie-imperium. Liudger kwam uit een geslacht dat al generaties lang samenwerkte met de leidende figuren in de zendingsbeweging van de Angelsaksen en Franken. Langzaam maar zeker werd er gewerkt aan de behartiging van de familiebelangen. Liudger had in ieder geval een broer die bisschop (Hildegrim) was, en een zuster die abdis was geworden (Heriburg) van een klooster in het bisdom Münster. Het klooster van Liudger wordt geplaatst op familiegrond en blijft in handen van de familie. Vandaar ook de strijd na zijn dood om de heilige beenderen. Die vormden een schat van grote rijkdom. Ook na zijn dood wordt dit klooster geleid door de zgn. Liudgeriden, de nakomelingen uit deze familie. Vier oomzeggers zijn successievelijk abt van het klooster van Liudger, tot aan het einde van de 9de eeuw. En tenslotte: Liudger wordt opgevolgd als bisschop in Münster door een familielid, een oomzegger. De tweede opvolger is wederom een neef. Deze Altfried wordt bisschop van Münster, abt van het klooster in Werden en tenslotte hagiograaf van Liudger! Duidelijk is dat Liudger als inheemse missionaris, in tegenstelling tot uitheemse missionarissen als Willibrord en Bonifatius, naast kerkelijke ook familiebelangen behartigde.
De bovenstaande interpretatie schets een beeld van Liudger dat enigszins anders is dan de populaire en wat naïeve interpretatie in de lijn van Bruna en Sierskma. Vanuit een Fries perspectief kan beslist gesteld worden dat Liudger de eerste priester, bisschop en heilige van Friese afkomst is geweest. Hij was de eerste inheemse missionaris van importantie die ook nog vele jaren in de Friese landen heeft gewerkt. Maar het ligt precair om hem ‘Apostel van de Friezen’ te noemen. Daarvoor heeft hij te weinig gedaan voor de ontwikkelingen van de kerk in de Friese landen, en teveel voor de ontwikkeling van zijn eigen familiebelangen. Bovendien is er uit de bronnen weinig Friese eigenheid of identiteit te destilleren. Het omgekeerde is eerder het geval. Liudger stond op zeer gespannen voet met de Friese leefwereld, zowel wat betreft de machtsstructuren als de denkwereld van de Friese Germanen. Hoewel de verhalen over Bernlef vaak tot de verbeelding hebben gesproken, is er in de levensbeschrijving van Altfried weinig te vinden over de Friese taal. De bard Bernlef wordt door Liudger genezen van zijn blindheid, en leert van hem de Psalmen. Over taal wordt niet gerept. Tenslotte maakt Liudger de vijf Friese landen, bijna als privébezit, eenvoudig onderdeel van het verder gelegen bisdom Münster. Hij ondermijnt daarmee fundamenteel de eenheid van het bisdom Utrecht en van de gezamenlijke Friese landen.
Noch in zijn eigen levensbeschrijving van Gregorius, noch in Liudgers levensbeschrijving door Altfried is veel affectie te bespeuren als het gaat om het Friese volk en haar tradities. Liudger zocht zijn heil duidelijk in een andere richting. Onder de hoede van de Karolingers vestigde hij zijn nalatenschap in het zuidoosten, op eigen familiegrond, op de grens tussen de Saksen en de Franken.
(door Hinne Wagenaar)