Lucepedia

Digitale theologische encyclopedie

Verantwoordelijke redacteur dossier: Karin Leeuwenhoek
Dossiers » Heiligen » introductie » Christelijke heiligen

Christelijke heiligen

Door dr. Frank G. Bosman en dr. Harm Goris 

Geschiedenis: van martelaren tot gecanoniseerde heiligen

Vanaf het begin van de christelijke kerk, twee millennia geleden, vereerden de eerste christenen bepaalde gestorven geloofsgenoten, vanwege hun uitzonderlijke positie, vroomheid of heroïsch einde. In eerste instantie komen hier de mensen voor in aanraking die direct met Jezus Christus te maken hebben gehad: de twaalf apostelen, Maria Magdalena, Maria de moeder van Jezus, enzovoorts. Deze ‘heiligen’ van het Nieuwe Testament zijn nooit als zodanig officieel heilig verklaard (zie verderop voor meer details over de procedure), maar werden al vanaf de oudste tijd zo beschouwd: hun kennismaking met Jezus was voldoende om hen te beschouwen als voorbeeldfiguren in het geloof.

De tweede ‘golf’ van heiligen bestond uit de talloze martelaren uit de eerste eeuwen na Christus. Hoewel de christenvervolgingen niet zo massaal en onophoudelijk hebben plaatsgevonden als veel oude christelijke auteurs in hun getuigenissen en geschiedenissen hebben laten geloven, moesten veel christenen onder keizers als Nero (37 - 68) en Domitianus (51 - 96) hun leven laten voor hun geloof. Van deze ‘geloofsgetuigen’ (martyr is het Griekse woord voor ‘getuigen’) werd aangenomen dat zij – vanwege hun heroïsche dood – direct door God in zijn hemelse heerlijkheid zouden zijn opgenomen. Ook hun moed en vroomheid vormden een voorbeeld voor de gewone christen om te volharden in het geloof, ook in tijden van tegenspoed en levensgevaar.

Toen de christenvervolgingen in de 4e eeuw definitief tot het verleden behoorden, behoorden ook de martelaren tot het verleden. In hun plaats als toppunt van christelijke deugd en heroïek kwamen de woestijnmonniken van Egypte en Syrië. Deze in afzondering of in kleine gemeenschappen levende heremieten kozen voor het ‘martelaarschap van de eenzaamheid’. Decennia alleen in de woestijn, zonder de relatieve luxe van het leven in de beschaving, pijnigden en trainden zij hun lichaam en geest om zich voor te bereiden op de hemelse heerlijkheid. Van deze monniken als Climacus en Evagrius wordt wel gezegd dat zij ‘reeds tijdens hun leven de dood hebben gesmaakt’. En dat is geen negatieve uitspraak. Nog voor de dood van hun sterfelijk lichaam (en de opname in de hemel) bereikten de ascetische monniken al een voorproefje van de hemelse heerlijkheid. Na de martelaren was ook deze groep een belangrijke voor de christenen als voorbeeld van waarlijk christelijk leven.

Pas in de middeleeuwen, als het spirituele zwaartepunt in het Westen min of meer in ‘Rome’ is komen te liggen, begint de laatste ‘soort’ heilige aan een definitieve opmars. Een goed gedocumenteerde en gehandhaafde procedure voor het verklaren van heiligen werd opgesteld. Het zogenaamde ‘proces van canonisatie’ (opname in de canon – lijst – van katholieke heiligen) was (en is) is inderdaad een zo goed als juridisch proces, compleet met verdediger, aanklager en rechter (zie verderop voor meer details). Dit ‘leverde’ bekende heiligen op als de H. Franciscus van Assisi, Benedictus van Nursia, Ignatius van Loyola en Teresia van Avila.

Een aparte categorie heiligen zijn de zogenaamde ‘volksheiligen’. Het gaat dan om vaak oude figuren als bijvoorbeeld de H. Christoffel, patroon van de reizigers. Het is volstrekt onduidelijk wat de historische status van dit soort heiligen is, die niettemin door grote groepen gelovigen als zodanig worden vereerd. Vaak gaat het ook om de kerstening van legendarische figuren en/of goden uit de culturen waar het jonge christendom neerstreek. Op die manier werden de oude legendes en het nieuwe geloof in harmonie met elkaar gebracht, zonder dat één van beide hoefde te worden opgegeven. Helaas voor Christoffel en zijn legendarische heiligencollega’s werden zij in 1970 geschrapt van de officiële heiligenkalender van de rooms-katholieke kerk als onderdeel van een grote ‘opschoning’ van het heiligenbestand (zie het motu proprio, Mysterii Paschalis). Dat betekent niet dat hun heiligheid is ‘opgeheven’ of iets dergelijks; alleen dat de viering van hun feestdag werd geschrapt uit het liturgisch jaar (= officiële lijst van vieringen in een jaar).

Procedure en heiligverklaring

De procedure rond de zalig- en heiligverklaringen die vandaag de dag gebruikt wordt, is opgesteld door paus Johannes Paulus II in 1983 (op basis van eerdere procedures). De belangrijkste wijziging die deze paus doorvoerde in de procedure was de eliminatie van de promotor fidei, beter bekend als de ‘advocaat van de duivel’, wiens rol het was om de potentiële heiligverklaring zo goed mogelijk tegen te werken. Wellicht als gevolg van deze wijziging liep het aantal gecanoniseerde heiligen van de jaren tachtig spectaculair snel op.

Het proces van canonisatie kent een aantal stappen: ‘dienaar Gods’, ‘eerbiedwaardig’, ‘zalig’ en uiteindelijk ‘heilig’. Begrijpelijkerwijs blijven veel kandidaat-heiligen ‘steken’ op een eerder niveau. De eerste stap is vooral een lokale aangelegenheid. In een bepaald bisdom bestaat een bepaalde verering voor een godsvruchtig man of vrouw. Het is vervolgens aan de lokale bisschop om deze verering in zijn diocees goed te keuren (of juist niet) na een diepgravend onderzoek naar de kandidaat-heilige. Al zijn of haar geschriften worden door een speciale commissie doorgeplozen op zoek naar tekenen van godsvrucht of juist heterodoxie. De lokale bisschop zendt zijn (positieve) bevindingen naar de hiervoor speciaal belaste Congregatie voor de Heiligverklaringen in Rome. Hiermee wordt de weg naar de canonisatie officieel geopend.

Het is hierna de taak van de speciaal hiervoor aangestelde postulator om de belangen van de kandidaat in Rome te behartigen. Dat elke heiligenverklaring in principe op lokaal niveau begint (en daaraan verbonden blijft), is een stille getuige van de aloude gewoonte binnen de christelijke traditie dat heiligen ‘van onderaf’ komen. Het instituut volgt in deze zaken de gelovigen en hun ‘religieus instinct’ (sensus fidelium) en hun gebedspraktijk (lex orandi). Indien er geen kwade zaken aan het licht komen, wordt op een bepaald moment toestemming gegeven (door Rome) om het lichaam van de heilige-in-spe op te graven en te onderzoeken.

De tweede stap is die van toekenning van de status van ‘eerbiedwaardigheid’ (venerabilitas). Indien voldoende positief ‘bewijsmateriaal’ gevonden wordt, wordt verklaard dat de kandidaat uitblonk in allerlei christelijke deugden tot op een ‘heroïsch’ niveau. De ‘eerbiedwaardige’ heeft nog geen feestdag toegewezen gekregen, noch mogen er kerken die zijn of haar naam dragen gebouwd worden. Ook zijn er nog geen officiële ‘wonderen’ geconstateerd, maar de gelovigen worden wel opgeroepen om bewijzen voor miraculeuze gebedsverhoringen naar Rome op te sturen om het proces te versnellen. ‘Eerbiedwaardigen’ mogen wel aanbeden en aangeroepen worden. En ze worden aan de gelovigen voorgehouden als navolgenswaardige voorbeelden.

De derde stap is die van de zaligverklaring. Een martelaar (wat niet zo vaak meer voorkomt) behoeft slechts bewijs van zijn marteldood om zalig te worden verklaard. Maar voor een confessor (een ‘gewone’ kandidaat-heilige) moeten bewijzen worden overlegd dat ten minste een ‘wonder’ geschied is op voorspraak van de kandidaat. Dat is tevens het ‘bewijs’ dat de kandidaat ‘in de hemel’ is. De laatste decennia gaat het bijna altijd om wonderbaarlijke en medisch niet te verklaren genezingen. Een zalige krijgt een officiële feestdag toegewezen, maar zijn of haar verering blijft meestal beperkt tot zijn of haar eigen diocees, waar ook kerken en andere religieuze gebouwen naar hem of haar genoemd kunnen worden. Parochies worden normaal gesproken niet naar zaligen genoemd.

De laatste stap is die van de eigenlijke heiligverklaring. Twee bevestigde wonderen zijn hiervoor nodig, dat wil zeggen één additioneel wonder na de zaligverklaring. De zekerheid omtrent de hemelse positie van de heilige wordt nu als maximaal beschouwd. De verering van de heilige is nu niet meer aan enige restrictie onderworpen en overal ter wereld mogen kerken naar hem of haar worden vernoemd.

Heiligen en wonderen

Bij deze zeer formele procedure is het goed om twee zaken niet te vergeten. In de eerste plaats ‘maakt’ de rooms-katholieke kerk geen heiligen. Dat wil zeggen: de heiligen zijn niet heilig omdat de kerk ze als zodanig verklaart. De kerk erkent, in haar eigen ogen, slechts wat al reeds een realiteit is, namelijk dat deze ene man of vrouw bij God in de hemel is. Bovendien verklaart de kerk alleen heilig, niet zondig. Dat wil zeggen dat de kerk wel durft te zeggen dat deze man of vrouw zeker weten heilig is (bij God verkeert), maar het omgekeerde niet. De kerk durft nooit uit te spreken dat iemand niet bij God in de hemel verkeert. Dat is alleen aan God zelf.

In de praktijk betekent het voor heiligen (en zaligen) dat zij door de gelovigen (soms wereldwijd) worden vereerd als voorbeeldige gelovigen. De eer die gelovigen hun bewijzen, loopt zeer uiteen: beelden van de heilige worden gemaakt en in kerken (en privéhuizen) neergezet, bidplaatjes worden gedrukt, gebouwen (voornamelijk kerken) worden naar hen genoemd, kaarsen worden voor hun beeltenis en in hun gedachtenis gebrand en er wordt vurig tot hen gebeden. In de rooms-katholieke traditie worden heiligen door gelovigen aangeroepen voor steun en hulp.

In de populaire voorstelling is het zo dat deze heiligen dicht bij God in de hemel wonen en daarmee een gewillig oor vinden voor alles wat zij, namens de gelovigen, aan God vragen. Bovendien zijn de ‘gewone’ heiligen veel ‘benaderbaarder’ voor vragen en problemen dan Christus of Maria. Dat betekent dat heiligen ‘hun’ wonderen feitelijk niet verrichten (hoewel in het populair taalgebruik dat wel zo wordt gebezigd), maar dat God voor het wonder zorgt op voorspraak van de heilige in kwestie. Natuurlijk is de term ‘wonder’ problematisch in deze, want wanneer is iets een ‘wonder’? Een verschijnsel kan ons als een wonder (wonderlijk) overkomen, maar geen wonder zijn in de strikte zin van het woord (namelijk als actief ingrijpen van God in schepping). De kerk blijft wijselijk uit deze moeilijke discussie.

De gemeenschap van de heiligen

Heiligen hebben eigenlijk twee gezichten in de christelijke traditie. Het duidelijk zichtbare gezicht is van de heiligverklaarden, wier beeltenissen in kerken en kathedralen te vinden zijn. Maar er is nog een meer verborgen gezicht van heiligen in de kerkelijke traditie. In de Apostolische Geloofsbelijdenis, een van de meest gezaghebbende ‘samenvattingen’ van het christelijk geloof, staat de zin ‘ik geloof… in de gemeenschap van de heiligen’. Sommige mensen hebben de neiging die heiligengemeenschap te beschouwen als de verzameling van heiligen die als zodanig door de rooms-katholieke kerk zijn uitgeroepen. Dit is echter veel te kort door de bocht.

De frase ‘gemeenschap van de heiligen’ staat in de geloofsbelijdenis in het ‘eschatologische gedeelte’, vlak voor ‘(ik geloof in) de vergeving van de zonden, de verrijzenis van het lichaam en het eeuwig leven’. Daarmee krijgt de frase ‘gemeenschap van de heiligen’ ineens een veel bredere en rijkere betekenis. Het gaat om de gemeenschap van alle gelovigen, op aarde en in de hemel, van alle gelovigen die eens leefden op aarde, die op dit moment op aarde leven en die op aarde zullen leven tot aan het einde der tijden. Het begrip geeft een grote mate van eenheid, gemeenschap en continuïteit tussen de ‘kerk op aarde’ en de ‘hemelse kerk’.

Alle gelovigen zijn ‘heilig’ in de zin dat elke gelovige is opgeroepen tot heiligheid. Alle gelovigen, vooral als ze in de hemel zijn, zijn ‘heilig’ omdat ze ‘bij God’ zijn. Er is een onderscheid tussen gelovigen hier op aarde (die nog ‘zweven’ tussen heiligheid en zondigheid) en de heiligen in de hemel, die niet meer geloven, maar God zien en van elke zondigheid bevrijd zijn. Met of zonder formele canonisatie door de Congregatie voor de Heiligverklaringen. De frase ‘gemeenschap van de heiligen’ geeft uitdrukking aan de fundamentele solidariteit tussen individuele gelovigen onderling en daarmee aan de solidariteit van Gods volk onderweg op aarde. Geloven is geen privézaak, maar een collectief gebeuren. Zoals wij hier op aarde ook voor elkaar bidden (in de voorbeden), zo spreken ook de heiligen in de hemel voor ons tot God.

Controversiële heiligverklaringen

Heiligverklaringen dienen niet altijd alleen een strikt religieus-spiritueel doel, maar hebben ook zwaarwegende kerkpolitieke motivaties. Zo werd in 1323 de beroemde dominicaanse theoloog Thomas van Aquino (1225 – 1274) door paus Johannes XXII heilig verklaard. In 1277 werd de ‘engelendoctor’ nog stilzwijgend veroordeeld door de bisschop van Parijs vanwege enkele als ‘ketters’ bestempelde leerstellingen. Met de heiligverklaring van Thomas erkende paus Johannes ook de validiteit en orthodoxie van zijn leer, het thomisme, dat later een enorme invloed op het theologisch denken van de katholieke kerk zou hebben.

Een ander voorbeeld is de zalig- (1675) en later heiligverklaring (1867) van de 19 Martelaren van Gorcum. In 1572 werden deze 19 priesters, broeders en leken gruwelijk vermoord door de geuzen. In meerdere periodes in de katholieke geschiedenis zijn deze martelaren gebruikt als propagandamiddel om de gruwelijkheid (en daarmee de ‘valsheid’) van de Reformatie aan te geven. Dat aan beide zijden van de Reformatie, over en weer, dezelfde gruwelijkheden zijn begaan, wordt overigens vaak ‘even’ vergeten.

Een modern voorbeeld van een controversiële zalig- (1987) en later heiligverklaring (1998) is die van Edith Stein, ook bekend als Theresa Benedicta van het Kruis (1891 – 1942). Deze Joods-Duitse filosofe bekeerde zich tot de katholieke kerk en trad zelfs in bij de karmelietessen. In 1942 werd zij in het Duitse concentratiekamp Birkenau vermoord door de nazi’s. De zalig- en heiligverklaring werd vanuit Joodse hoek gehekeld, omdat zij niet vermoord is vanwege haar katholieke geloof, maar vanwege haar Joodse afkomst. De heiligverklaring werd door critici dan ook ervaren als een postume poging op Stein ‘in te pikken’. Paus Johannes Paulus II probeerde bij haar heiligverklaring de zaak te sussen door haar te typeren als een ‘dochter van Israël en trouwe dochter van de Kerk’. Niettemin is de controverse rond haar persoon op dit moment slapend.


Bron: Tilburg School of Catholic Theology, met dank aan Harm Goris.