Bestuurdersaansprakelijkheid bij kerkelijke rechtspersonen
Lezing gehouden door mr. Th. R. Kalb, juridisch medewerker van het Secretariaat RK Kerkgenootschap in Nederland te Utrecht, op PAO studiedag te Nijmegen, op 9 maart 1999.
1. Inleiding
Met een zekere regelmaat maak ik kennis met de bezorgdheid van kerkbestuurders. Bij hun benoeming of soms lang daarna vragen zij zich af welke risico’s zij persoonlijk lopen als het kerkbestuur foute beslissingen zou nemen. Een krantenbericht over een ondernemer die persoonlijk moet opkomen voor het niet-afdragen aan de fiscus wat de fiscus toekwam kan al aanleiding zijn. Over de grootste schrik zijn zij vaak al heen geholpen als ik zeg dat een eenvoudig kerkbestuurder toch heel wat vreemde sprongen moet maken om zover te komen.
Dan is nog niet alle schrik weg, want de zelfkennis is groot genoeg om te erkennen dat er fouten gemaakt kunnen worden. En wat dan? De kerkbestuurder voelt zich daar nog niet lekker bij. Dat is heel begrijpelijk en dat pleit voor de man of vrouw. De vraag is dus: hoe zit het nou precies met dat risico van de persoonlijke aansprakelijkheid?
Daar bent u voor gekomen en daar krijgt u van mij wat over te horen. De bestuurdersaansprakelijkheid is onderdeel van een aantal juridische beschouwingen over de parochie, die op deze PAO-dag het centrale onderwerp vormt. Maar hetgeen nu volgt heeft ook gelding voor kerkelijke rechtspersonen in het algemeen.
De Rooms Katholieke Kerkprovincie in Nederland en haar zelfstandige onderdelen bezitten in ons land rechtspersoonlijkheid. U weet dat te vinden in BW 2: 2. In dat artikel bepaalt lid 2: “Zij worden geregeerd door hun eigen statuut, voor zover dit niet in strijd is met de wet. Met uitzondering van artikel 5 (1) gelden de volgende artikelen van deze titel (2) niet voor hen; overeenkomstige toepassing daarvan is geoorloofd, voor zover deze is te verenigen met hun statuut en met de aard der onderlinge verhoudingen”.
Hiermee is tevens uitwerking gegeven aan de vrijheid van inrichting van de kerkgenootschappen, welke begrepen wordt onder de grondwettelijke vrijheid van godsdienst. Rechters, advocaten en notarissen tonen zich vaak wat onwennig bij het gemis van vertrouwde wettelijke aangrijpingspunten bij kerkelijke rechtspersonen waarmee de overige rechtspersonen zo rijkelijk bedeeld zijn. Zij moeten het stellen met de regelingen die de kerkgenootschappen zelf hebben doorgevoerd en die volgen, tenzij er strijdigheid zou zijn met dwingende wetsregels.
2. Bestuurdersaansprakelijkheid naar kerkelijk recht
Welke zijn nu de eigen regels van het kerkelijk recht op het gebied van de persoonlijke aansprakelijkheid van bestuurders van kerkelijke rechtspersonen? Sporen die regels met het Nederlands rechtssysteem? In het universele kerkelijk recht vinden we enkele concrete aanwijzingen. De Codex Iuris Canonici van 1983 legt het principe vast in Boek V, “Tijdelijke goederen van de Kerk”, Titel II, canon 1281, par. 3, waar het gaat over het beheer van goederen. Kort gezegd is het principe dit: de kerkelijke rechtspersoon is niet verantwoordelijk voor ongeldige rechtshandelingen van zijn beheerders, tenzij wanneer en voor zover deze de rechtspersoon tot eigen voordeel zijn geweest. (De term “beheerders” moet u gemakshalve verstaan als “bestuurders”). Met andere woorden: indien enig voordeel voor de rechtspersoon ontbreekt zullen de beheerders zelf de gevolgen van de ongeldige rechtshandelingen hebben te dragen. De kerkelijke rechtspersoon is verantwoordelijk voor onwettige, maar geldige rechtshandelingen van zijn beheerders. Zij behoudt een rechtsvordering of beroep tegen de beheerders die hem schade berokkend hebben.
Uit deze canon kunnen we afleiden dat het canoniek recht evenals het Nederlands recht uitgaat van het principe dat de rechtspersoon zelf aansprakelijk is voor haar daden (3).
Ik sta even stil bij de begrippen “onwettig” en “ongeldig”. Dezelfde canon zegt in paragraaf 1 dat ongeldig die daden zijn, die de grenzen en de wijze van het gewone beheer overschrijden, tenzij vooraf een schriftelijk gegeven bevoegdheid van de Ordinaris is verkregen (4). ”Onwettig” wordt niet omschreven; maar verwijst naar het algemeen kerkrechtelijk kader van de handelingsbevoegdheid van de kerkelijke rechtspersoon. Een kerkbestuur bijvoorbeeld, dat zelfstandig besluit tot het onttrekken van een kerk aan de goddelijke eredienst gaat zijn bevoegdheid te buiten en stelt dus onwettig een rechtshandeling. Hoewel het vermogensrechtelijk gaat om een eigendom van de parochie is een besluit van een dergelijke strekking in het canoniek recht voorbehouden aan de diocesane bisschop (5).
De wettigheid van een rechtshandeling van een kerkelijke rechtspersoon kan uit het universele en particuliere kerkelijk recht worden afgeleid. Men kan stellen dat wettigheid in beginsel ook geldigheid insluit. Bepaalde bijzondere rechtshandelingen kunnen echter van zodanig gewicht worden gevonden, dat de kerkelijke wetgever heeft gestipuleerd dat de wettigheid moet worden bevestigd door het verlenen van een afzonderlijke toestemming. Dan vallen wettigheid en geldigheid niet samen. De bijzondere rechtshandeling kan dan pas perfect plaats vinden als de vereiste toestemming uitdrukkelijk is verleend. Canonisten zullen het onderscheid “wettig” en “geldig” zeker nog nader kunnen nuanceren. Mar het Nederlands recht kan met dit onderscheid toch al uit de voeten omdat het voldoende aangeeft wanneer de kerkelijke rechtspersoon bevoegd optreedt en wanneer niet en hoe de aansprakelijkheid in die gevallen geregeld is. Bovendien lost het canoniek recht eventuele complicaties zelf op: (beheerders moeten) ”de voorschriften onderhouden zowel van het canoniek recht als van het burgerlijk recht (…..) en vooral waken, dat de Kerk geen schade lijdt door het niet-onderhouden van de burgerlijke wetten” (6).
Expliciet houdt het canoniek recht er rekening mee dat het nationale recht rechtshandelingen erkent, die volgens haar eigen recht ongeldig zijn (7). Het aardige is dat het canonieke recht de nationale wetten wil respecteren en dat het Nederlands recht zoveel mogelijk ruimte wil geven aan het interne recht van de RK Kerk. Zo lijkt in ons land de weg geopend naar een bevredigend ineenschuiven van de bepalingen over de bestuurdersaansprakelijkheid van beide rechtsstelsels.
3. Bestuurdersaansprakelijkheid naar Nederlands recht
Welk beeld komt naar voren, als wij het canonieke principe vergelijken met de gangbare leer van de bestuurdersaansprakelijkheid naar Nederlands recht?
Het Nederlands recht stelt rechtspersonen wat het vermogensrecht betreft gelijk met natuurlijke personen. Een rechtspersoon is in beginsel zelf aansprakelijk voor zijn eigen schulden. De bestuurder is niet aansprakelijk, maar kan dat onder omstandigheden wel worden. Of het tot persoonlijke aansprakelijkheid komt heeft de bestuurder altijd zelf in de hand. Hij zal zich moeten bezondigen aan onbehoorlijk bestuur dan wel aan een onrechtmatige daad. Dat zal een doorsnee lid van een kerkbestuur dat serieus zijn werk doet niet zo gauw gebeuren. Er zou zich al spoedig geen kandidaat meer durven aanmelden.
Het eerste wat nodig is om persoonlijke aansprakelijkheid van bestuurders van rechtspersonen volgens de Nederlandse wet af te wenden, is inschrijving van de rechtspersoon in de registers van de Kamer van Koophandel (8). Gebeurt dat niet dan is iedere bestuurder naast de rechtspersoon hoofdelijk aansprakelijk voor een rechtshandeling waardoor hij de rechtspersoon verbindt. Vanwege de bijzondere positie van de kerkgenootschappen in het BW geldt voor de zelfstandige onderdelen geen inschrijvingsplicht (9). De kerkelijke bestuurder heeft volgens de Codex pas persoonlijke aansprakelijkheid te vrezen zodra een geval zoals beschreven in canon 1281 zich aandient.
Overzicht van de soorten bestuurdersaansprakelijkheid
In het kort kan als volgt een overzicht worden geschetst op welke wijze in het Nederlands recht bestuurders van rechtspersonen persoonlijk aansprakelijkheid kunnen worden gesteld.
Interne bestuurdersaansprakelijkheid
Een bestuurder van een rechtspersoon is krachtens BW 2: 9 gehouden tot een behoorlijke vervulling van de hem opgedragen taak. Dit is een verplichting jegens de rechtspersoon zelf. Niet-behoorlijke taakvervulling, tengevolge waarvan de rechtspersoon schade leidt, kan persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder ten gevolge hebben. Die aansprakelijkheid geldt t.o.v. de rechtspersoon waarvoor de bestuurder optreedt en wordt daarom aangeduid als “interne” aansprakelijkheid. De verplichting van de bestuurder kan nog worden aangescherpt, indien de bestuurder tevens een arbeidsovereenkomst met de rechtspersoon heeft. Men noemt dat de “contractuele aansprakelijkheid” van de bestuurder. Niet-behoorlijk bestuur moet worden aangetoond; het betekent dat de bestuurder een ernstig verwijt moet kunnen worden gemaakt.
Hier zal de jurisprudentie moeten helpen bij het bepalen van criteria. Een bestuurder maakt fouten of beleidsfouten. Maar dat impliceert nog geen ernstige verwijtbaarheid. Daarvan kan eerst sprake zijn als kan worden aangenomen, dat geen enkele redelijk handelende bestuurder in dezelfde positie op dezelfde wijze zou hebben gehandeld. De bestuurder die kan aantonen dat de onbehoorlijke taakvervulling niet aan hem te wijten was en dat hij niet nalatig is geweest in het treffen van maatregelen om de gevolgen van deze tekortkoming in de taakvervulling af te wenden, kan zich van schuld vrij pleiten. Hij kan dan niet hoofdelijk voor het geheel van de schade aansprakelijk worden gesteld. De aangesproken bestuurder kan verhaal zoeken op zijn medebestuurders. In het algemeen geldt dat de draagplicht wordt bepaald in evenredigheid met de mate waarin de aan iedere bestuurder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen.
Externe bestuurdersaansprakelijkheid
Onder externe aansprakelijkheid wordt verstaan de rechtstreekse persoonlijke aansprakelijkheid van bestuurders van een rechtspersoon voor schade aan derden tengevolge van onbehoorlijke gedragingen van de bestuurder. Het gaat dus niet meer om de aansprakelijkheid van de bestuurder t.o.v. de rechtspersoon waarvan hij bestuurder is, maar t.o.v. degene, die door zijn toedoen als bestuurder schade heeft geleden. Dat (mede) de bestuurder en niet (altijd mede) de rechtspersoon aansprakelijk wordt gesteld betekent een afwijking van het principe dat de rechtspersoon wat het vermogensrecht betreft met een natuurlijk persoon gelijk staat. De reden daarvoor moet gezocht worden in het beginsel, dat de rechtspersoon niet in alle gevallen gebonden hoeft te worden geacht aan wederrechtelijke gedragingen van zijn vertegenwoordigers. De navolgende soorten van externe bestuurdersaansprakelijkheid zijn te onderscheiden:
-
Niet-inschrijving in het handels-; stichtingen- of verenigingenregister.
Iedere bestuurder is in dergelijke gevallen naast de rechtspersoon hoofdelijk aansprakelijk voor een rechtshandeling waardoor hij de rechtspersoon verbindt.
-
Onbevoegde vertegenwoordiging
De bestuurder die de beperking in zijn statutaire vertegenwoordigingsbevoegdheid overschrijdt bindt de rechtspersoon niet en kan door de derde die daardoor schade leidt persoonlijk aansprakelijk worden gesteld. Bijvoorbeeld hij treedt alléén op voor de rechtspersoon, terwijl de statuten van de rechtspersoon uitsluitend vertegenwoordiging door meer bestuurders gezamenlijk toestaan.
-
Onrechtmatige daad
De bestuurder die een derde met opzet schade heeft toegebracht, doordat hij bijvoorbeeld wist dat de rechtspersoon nooit aan zijn verplichting zou kunnen voldoen is hoofdelijk naast de verbonden rechtspersoon aansprakelijk.
-
De tweede Anti-Misbruikwetgeving (10) (Wet Bestuurdersaansprakelijkheid d.d. 1 januari 1987 (Invorderingswet 1990, artikel 36; Coördinatiewet Sociale Verzekeringen, artikel 16)
(De Anti-Misbruikwetgeving is een reactie op het veelvuldige misbruik van rechtspersonen in de jaren zeventig en tachtig. Doordat de rechtspersoon aansprakelijk was en niet de bestuurders, vonden inventieve minder-goedwillenden hier een aantrekkelijk speelveld om steeds opnieuw rechtspersonen op te richten, voornamelijk schulden te laten maken en zelf buiten schot te blijven). Deze wet voerde een persoonlijke aansprakelijkheid in voor bestuurders voor de afdracht van de premies van de werknemersverzekeringen, de bijdragen in het kader van de bedrijfspensioenfondsen, en de afdracht van loonbelasting en BTW aan de fiscus. Er is persoonlijke aansprakelijkheid t.o.v. de betreffende instanties indien het aannemelijk is dat het niet-afdragen te wijten is aan de bestuurder als gevolg van kennelijk onbehoorlijk bestuur. Verwijtbaarheid bij de bestuurder wordt vermoed indien de bestuurder niet tijdig kennis heeft gegeven van de onmogelijkheid tot betaling. De bestuurder, bij wie verhaal is gehaald, heeft een regresvordering op de rechtspersoon (maar die verkeerde al in betalingsonmacht) en op zijn medebestuurders. De werking van deze wet is beperkt tot rechtspersonen die zijn onderworpen aan de heffing van vennootschapsbelasting.
-
De derde Anti-Misbruikwetgeving (Wet Bestuurdersaansprakelijkheid bij Faillissement d.d. 1 januari 1987 (BW 2: 50a/300a jo 2: 138/248)
Deze wet tenslotte maakt iedere bestuurder bij faillissement van de rechtspersoon jegens de boedel hoofdelijk aansprakelijk voor het bedrag van de schulden voor zover deze niet door vereffening van de overige baten kunnen worden voldaan. Aangetoond moet wel worden dat de bestuurder zijn taak binnen drie jaren voor aanvang van het faillissement kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld, terwijl het aannemelijk moet zijn dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement. Er bestaat een onderling regresrecht van de bestuurders. Het aandeel van elk der bestuurders in de draagplicht zal in principe gelijk zijn, tenzij er tussen hen onderling verschil bestaat in de mate waarin elk van de bestuurders heeft bijgedragen aan het onbehoorlijk bestuur en in het faillissement. Ook deze wet is beperkt tot rechtspersonen, die onderworpen zijn aan de heffing van vennootschapsbelasting.
4. Bestuurdersaansprakelijkheid bij kerkelijke rechtspersonen in het Nederlands recht
De interne bestuurdersaansprakelijkheid
Het kerkelijk recht stelt aan bestuurders de eis dat zij hun taak met de zorgvuldigheid van een goed huisvader vervullen (11). Hiermee geeft de Codex aan welke norm zij aan haar bestuurders stelt. Als een kerkelijke rechtspersoon schade heeft ondervonden van een handeling van haar bestuurders dan zal zij die schade op de bestuurders kunnen verhalen voorzover zij kan aantonen dat tekort is geschoten in de zorgvuldigheid van een goed huisvader. Ook het kerkelijk recht gaat uit van een schadeplichtigheid van de bestuurder tegenover de rechtspersoon (12). Wij herinneren ons uit het voorgaande dat het Nederlands recht van de bestuurder een “behoorlijke vervulling van de hem opgedragen taak” verwacht ten opzichte van de rechtspersoon. Schade aan de rechtspersoon ten gevolge van aangetoonde niet-behoorlijke taakvervulling van de bestuurder maakt de laatstgenoemde persoonlijk aansprakelijk. Over de vraag of de kerkrechtelijke norm: “zorgvuldigheid van een goed huisvader” al dan niet strenger is dan de civiele norm: ”behoorlijke taakvervulling” zou een diepgaande beschouwing kunnen worden opgezet. Die krijgt U van mij niet te horen. Wij zouden daarmee de zijweg der rechtsgeleerde nuanceringen inslaan, terwijl de voornaamste conclusie al getrokken kan worden nl. dat de eigen regeling van het kerkgenootschap op het punt van de interne aansprakelijkheid van bestuurders niet in strijd is met het Nederlands recht.
De externe bestuurdersaansprakelijkheid
Volgens het kerkelijk recht is een kerkelijk rechtspersoon niet gebonden aan ongeldige rechtshandelingen van haar bestuurder, tenzij en voor zover de rechtspersoon daarvan voordeel heeft gehad (13). Als derden daardoor schade lijden, is niet de rechtspersoon aansprakelijk, maar wel de bestuurder persoonlijk. Dat ongeldige rechtshandelingen van de bestuurder de kerkelijke rechtspersoon niet binden is in Nederland door de jurisprudentie aanvaard (14). In afwijking van de overige privaatrechtelijke rechtspersonen van het BW (15) is de vertegenwoordigingsmacht van bestuurders van een kerkelijke rechtspersoon niet onbeperkt en onvoorwaardelijk.
Dat wil zeggen, dat statutaire beperkingen in de handelingsbevoegdheid van de kerkelijke rechtspersoon –bijv. doordat voor bepaalde rechtshandelingen vooraf de schriftelijke machtiging moet zijn verkregen van een hoger kerkelijk gezag- naar buiten toe (externe) werking hebben. Wanneer iemand met een stichting of vereniging vermogensrechtelijke overeenkomsten (16) wil aangaan zoals tot het kopen, vervreemden of bezwaren van registergoederen zal hij altijd de statuten dienen te raadplegen. Bij een kerkelijke rechtspersoon kan het statuut voorschrijven dat het bestuur de rechtshandeling pas kan verrichten, nadat het daartoe een machtiging heeft ontvangen. De derde weet dat het bestuur afhankelijk is van een andere kerkelijke instantie. Hij heeft dan de consequentie te aanvaarden dat de rechtshandeling alleen tot stand kan komen, indien die machtiging daadwerkelijk wordt verkregen. De kerkelijke rechtspersoon wordt immers geregeerd door zijn eigen statuut, zegt de wet (en in navolging daarvan de rechter) en stelt verder geen nadere regels. Dus geldt dat statuut, zolang het niet in strijd komt met de wet.
Wat leert ons dit m.b.t. de externe aansprakelijkheid van bestuurders van kerkelijke rechtspersonen? In feite dat zij eerder dan hun collega’s van niet-kerkelijke rechtspersonen rechtstreeks door derden voor schade aangesproken kunnen worden. Door het niet doorgaan van de rechtshandeling vanwege het ontbreken van de machtiging lijdt de derde schade. Die kan hij niet verhalen op de kerkelijke rechtspersoon vanwege de externe werking van het statuut. Hem resteert uitsluitend een verhaal op de bestuurder(s) met wie hij afspraken heeft gemaakt. Indien en voor zover de rechtshandeling tot eigen voordeel is geweest van de kerkelijke rechtspersoon (17) kan hij deze echter weer wél aanspreken.
Zou hetzelfde gebeuren door een bestuurder van een stichting of vereniging, dan had de derde geen boodschap gehad aan het intern ontbreken van toestemming van een orgaan van de stichting of vereniging. De rechtshandeling was in stand gebleven. Er zou uitsluitend intern een aansprakelijkheid zijn ontstaan van de bestuurder ten opzichte van de stichting of vereniging.
In het kort zal ik nagaan in hoeverre de verschillende soorten van externe bestuurdersaansprakelijkheid volgens het Nederlands recht ook gelden voor bestuurders van kerkelijke rechtspersonen.
-
Niet-inschrijving in het handels-; stichtingen- of verenigingsregister
Voor kerkelijke rechtspersonen geldt geen wettelijke verplichting haar statuut in een van deze registers in te doen schrijven. De hoofdelijke aansprakelijkheid van de bestuurders bij het niet nakomen van de inschrijvingsplicht bestaat derhalve niet voor bestuurders van kerkelijke rechtspersonen. Het is wel wenselijk dat de kerk zelf zou beschikken over een systematische registratie van haar kerkelijke rechtspersonen en dat hun statuut verkrijgbaar is voor derden die met een kerkelijke rechtspersoon rechtshandelingen willen aangaan (18).
-
Onbevoegde vertegenwoordiging
Ook voor de kerkelijke bestuurder die de beperking in zijn statutaire vertegenwoordigingsbevoegdheid overschrijdt -bijvoorbeeld doordat hij alléén de rechtspersoon vertegenwoordigt, terwijl het statuut de vertegenwoordiging door twee bestuurders gezamenlijk voorschrijft- geldt dat de kerkelijke rechtspersoon niet gebonden wordt. De derde die daardoor schade leidt kan de bestuurder persoonlijk aansprakelijk stellen.
-
Onrechtmatige daad
Het kerkelijk recht huldigt evenzeer het beginsel dat degene die een ander schade berokkent gehouden is die schade te herstellen (19).
De kerkelijke bestuurder die een derde met opzet schade heeft toegebracht, doordat hij bijvoorbeeld wist dat de rechtspersoon nooit aan zijn verplichting zou kunnen voldoen is hoofdelijk naast de verbonden rechtspersoon aansprakelijk. Voor zover de rechtspersoon wordt aangesproken kan zij dat gedeelte verhalen op de bestuurder op basis van de interne aansprakelijkheid.
-
De tweede Anti-Misbruikwetgeving (Wet Bestuurdersaansprakelijkheid d.d. 1 januari 1987 (Invorderingswet 1990, artikel 36; Coördinatiewet Sociale Verzekeringen, artikel 16) en
-
De derde Anti-Misbruikwetgeving (Wet Bestuurdersaansprakelijkheid bij Faillissement d.d. 1 januari 1987 (BW 2: 50a/300a jo 2: 138/248)
zijn voor kerkelijke rechtspersonen van minder belang, omdat zij uitsluitend bedoeld zijn voor bestuurders van rechtspersonen, die aan de heffing van vennootschapsbelasting zijn onderworpen. Verreweg de meeste kerkelijke rechtspersonen houden geen onderneming in stand. Voor zover kerkelijke rechtspersonen dat wel doen hebben hun bestuurders met de aansprakelijkheid van de Anti-Misbruikwetgeving te maken. We kunnen denken aan de bierbrouwerij, het naaiatelier, het museum, de boekdrukkerij, het congrescentrum. Dat het Roomse leven rijk was zullen ze weten.
5. Het persoonlijk aansprakelijk stellen van de bestuurders van kerkelijke rechtspersonen
a. Interne bestuurdersaansprakelijkheid
Hoe wordt een bestuurder aangesproken die aan de kerkelijke rechtspersoon schade heeft toegebracht doordat hij de zorgvuldigheid van een goed huisvader niet in acht heeft genomen? Het gaat hier om een interne aansprakelijkheid. Voorop moet worden gesteld dat de kerkelijke rechtspersoon zal moeten aantonen dat de bestuurder een ernstig verwijt treft voor het ontstaan van de schade. De kerkelijke rechtspersoon zal zelf de betreffende bestuurder moeten aanspreken. Dat zal dan gebeuren door de overige leden van het bestuur van de kerkelijke rechtspersoon. Indien het bestuur als geheel verantwoordelijk is voor de toegebrachte schade dan zal het later aantredend bestuur tot de aansprakelijkstelling kunnen overgaan. Bij een aansprakelijkheid van alle bestuurders met zeer ernstige schade voor de kerkelijke rechtspersoon heeft de bevoegde kerkelijke overheid doorgaans zodanige mogelijkheid tot ingrijpen, dat het de zittende bestuurders direct kan ontslaan en een nieuw bestuur kan benoemen met de opdracht de schade op de oud-bestuurders te verhalen. Overigens kan de individuele bestuurder zich in zo’n geval disculperen. Hij moet dan aantonen dat de tekortkoming in de taakvervulling niet aan hem te wijten is. Bovendien moet hij aantonen niet nalatig te zijn geweest in het treffen van maatregelen om de negatieve gevolgen van de onbehoorlijke taakvervulling te voorkomen.
In de praktijk mengt overigens de bisschop zich snel in een kwestie waarin een parochie schade heeft geleden. Meestal bestaat de interventie van het bisdom erin om onderling tot een schadevergoedingsregeling te komen en afspraken te maken ter voorkoming van een herhaling. Een gerechtelijke procedure van de parochie tegen een bestuurder is echter niet in alle gevallen te vermijden.
b. Externe bestuurdersaansprakelijkheid.
Betreft het externe bestuurdersaansprakelijkheid dan zal de kerkelijke bestuurder rechtstreeks aangesproken worden door degene die door zijn handelen als bestuurder schade heeft opgelopen. Eventueel kan de derde ook nog de kerkelijke rechtspersoon zelf aanspreken. De kerkelijke rechtspersoon zal, voor zover bij haar verhaal is gehaald, op haar beurt verhaal zoeken bij de bestuurder.
6. Praktijkgevallen van aansprakelijkheid van kerkelijke bestuurders
Verduistering
Het klassieke voorbeeld dat zich in vele variaties en allerlei gradaties in alle bisdommen heeft voorgedaan (en zal blijven voordoen) is dat van de penningmeester van het kerkbestuur, die door de grote hoeveelheid geld op verkeerde gedachten wordt gebracht (20). De fraude of verduistering doet aanzienlijke bedragen verdwijnen uit het kerkelijk vermogen. In sommige gevallen liep de schade op tot rond de ƒ 1 miljoen. Hier gaat het om een duidelijk geval van interne persoonlijke aansprakelijkheid: de kerkelijke rechtspersoon heeft schade geleden doordat de vaderlijke zorgvuldigheid van haar bestuurder ver te zoeken was. Vaak gaat er een groot menselijk drama achter schuil. Soms vraagt de buitenstaander zich af hoe een penningmeester zolang zijn gang heeft kunnen gaan zonder vragen op te roepen bij zijn medebestuurders. Zeker in het verleden moet dat uit de feitelijke verhoudingen worden verklaard: tegen de financiële deskundigheid van de penningmeester waren de overige goedwillende bestuurders niet opgewassen.
Mogelijk is de deskundigheid op financieel gebied van de gemiddelde kerkbestuurder in de loop der jaren in het algemeen wat toegenomen. Het is sterk aan te bevelen dat in het kerkbestuur naast de penningmeester tenminste één ander bestuurslid zitting heeft die in staat is het financiële beheer kritisch te volgen. Het Algemeen Reglement voor het Bestuur van een parochie bepaalt dat de parochie door tenminste twee bestuursleden moet worden vertegenwoordigd (21). Dat biedt echter geen bescherming indien aan de penningmeester een schriftelijke volmacht wordt verleend om uit een bepaald bedrag een hoger rendement te halen door beleggingen. Een dergelijke volmacht –overigens op voorstel van de penningmeester opgesteld- heeft ten grondslag gelegen aan een fraudezaak van acht ton (22).
Andere voorbeelden van ernstige verwijtbaarheid van de kerkelijke bestuurder
De praktijk blijkt op het terrein van verwijtbaar tekortschieten in de bestuurstaken meer variaties te kennen dan de verbeeldingskracht van één menselijke geest. Er zou ongetwijfeld een hele reeks voorbeelden te schilderen zijn. Ik beperk mij tot het noemen van een tweetal kwesties, die illustratief zijn voor de wijze waarop een kerkelijke bestuurder zichzelf door zijn optreden persoonlijk aansprakelijk kan maken.
-
Een kerkbestuurder kreeg opdracht van de parochie een stuk land te verkopen aan een kandidaat-koper. Het besluit daartoe was door het kerkbestuur regelmatig genomen en de bisschoppelijke machtiging voor die verkoop was verleend. Voordat de transportakte zou worden gepasseerd verviel echter voor de kandidaat-koper het belang van zijn aankoop. De kerkbestuurder lichtte zijn kerkbestuur niet in. In plaats daarvan liet hij de verkoop toch doorgaan voor de goedgekeurde 400.000. Op dezelfde dag (31 december) kocht hij dezelfde grond terug van de koper voor 410.000. Eveneens op dezelfde dag verkocht hij opnieuw dezelfde grond door aan een derde koper voor 500.000. De parochie kreeg zijn vastgestelde verkoopprijs, de eerste koper verdiende op slag 10.000, de kerkbestuurder werd er direct 90.000 beter van en de derde koper werd voor 500.000 eigenaar van het land. Zo op het eerste gezicht kon iedereen tevreden zijn. De parochie vond echter dat de extra opbrengst van 100.000 ten onrechte aan haar voorbij was gegaan door het zwijgen van de kerkbestuurder. De parochie vorderde dat bedrag via een gerechtelijke procedure op vanwege onbehoorlijke vervulling van de bestuurstaken c.q. onrechtmatige daad. Zij werd zowel door de rechtbank als door het Hof in het gelijk gesteld. “Persoonlijk munt slaan uit een kerkelijke functie op deze manier kan rechtens niet anders worden gekwalificeerd dan als een flagrante vorm van bestuurlijk wangedrag” luidde het oordeel van het Hof (23).
-
Een parochie wier kerkgebouw ter discussie stond in het kader van een pastorale reorganisatie in boven-parochieel verband had met middelen uit een geheim fonds opdracht verstrekt tot de verbouwing van een deel van de parochiekerk tot mortuarium. Toen het bisdom er lucht van kreeg stelde het het kerkbestuur en de afzonderlijke bestuursleden aansprakelijk voor het totaal aan uitgaven voor de verbouwing, vanwege het ontbreken van de vereiste bisschoppelijke machtiging. Het bisdom stelde zelfs kwade trouw, omdat het de parochie zeer wel bekend moest zijn dat een dergelijke ingreep aan het kerkgebouw niet zonder bisschoppelijke toestemming mogelijk is.
Het kerkbestuur werd voor enkele indringende gesprekken op het bisdom uitgenodigd. Uiteindelijk leidden die tot de sanering van het geheime fonds en werd alsnog de ontbrekende machtiging verleend. Het liep met een sisser af. Voor de externe aansprakelijkheid zou het interessant zijn geweest, indien het bisdom was gebleven bij haar weigering tot het verlenen van de machtiging. De parochie zou dan vanwege de externe werking van het kerkelijk statuut niet gebonden zijn geweest aan het contract met de aannemer tot de verbouwing van de kerk. De aannemer zou vervolgens zijn schade door het niet doorgaan van het werk hebben moeten verhalen op de individuele kerkbestuurders, die met hem de afspraken hadden gemaakt (24).
7. Conclusies
Alle uitgebreide beschouwingen dienen conclusies op te leveren, die antwoord geven op de vraag waar deze voordracht om begonnen is: wanneer is de bestuurder van een kerkelijke rechtspersoon persoonlijk aansprakelijk voor handelingen die hij als bestuurder verricht? In het kort zijn deze als volgt samen te vatten:
-
Het principe is dat de kerkelijke rechtspersoon zelf aansprakelijk is voor al haar daden en niet haar bestuurders.
-
Een bestuurder die zich naar best vermogen inzet ten behoeve van de kerkelijke rechtspersoon en zich aan de statutaire voorschriften van die rechtspersoon houdt loopt weinig kans persoonlijk aansprakelijk te worden.
-
Bestuurders van een kerkelijke rechtspersoon lopen pas gevaar persoonlijk aansprakelijk te worden gesteld voor hun daden als bestuurder wanneer zij hun taken op onbehoorlijke wijze vervullen dan wel onrechtmatig handelen en daardoor schade toebrengen aan de rechtspersoon of aan derden. Altijd moet een element van grove schuld of grove nalatigheid onomstotelijk vaststaan. Er moet van een ernstige verwijtbaarheid sprake zijn; “onzakelijk”, “ondoordacht” of “onverstandig” handelen is op zichzelf onvoldoende om als onbehoorlijk bestuur te worden aangemerkt.
-
Persoonlijke aansprakelijkheid kan zijn “intern”, nl. als de bestuurder door onbehoorlijke vervulling van zijn taken de kerkelijke rechtspersoon zelf schade heeft berokkend. Als het gehele bestuur aansprakelijk wordt gesteld, dan heeft de afzonderlijke bestuurder de mogelijkheid zich te disculperen. Hij kan dat doen door te bewijzen dat de tekortkoming in de taakvervulling niet aan hem te wijten is en dat hij bovendien niet nalatig is geweest in het treffen van maatregelen om de negatieve gevolgen van de onbehoorlijke takvervulling te voorkomen.
-
Persoonlijke aansprakelijkheid kan ook “extern” zijn, nl. als derden schade hebben geleden ten gevolge van een onrechtmatige daad dan wel ten gevolge van onbevoegde vertegenwoordiging door de bestuurder van de kerkelijke rechtspersoon. De bestuurder wordt rechtstreeks aangesproken door de derde. Ingeval van een onrechtmatige daad wordt de onrechtmatigheid in beginsel aan de kerkelijke rechtspersoon toegerekend. De derde kan dan naast de bestuurder ook de kerkelijke rechtspersoon aanspreken. Wanneer de kerkelijke rechtspersoon in zo’n geval de schade draagt, kan zij die geheel verhalen op de bestuurder op grond van de interne aansprakelijkheid.
-
In uitzonderlijke gevallen, nl. als een kerkelijke rechtspersoon een onderneming in stand houdt en op grond daarvan onderworpen is aan de heffing van vennootschapsbelasting, kunnen bestuurders persoonlijk aansprakelijk worden gesteld voor de niet-tijdige afdracht van premies en belastingen en voor het tekort in een faillissement bij kennelijk onbehoorlijk bestuur.
-
Persoonlijke aansprakelijkheid betekent steeds “hoofdelijke” aansprakelijkheid voor de bestuurders, nl. ieder voor het geheel van de schade. Onderling hebben de bestuursleden een regres op hun medebestuursleden. Ingeval van een onrechtmatige daad is alleen de bestuurder die onrechtmatig gehandeld heeft persoonlijk aansprakelijk naast de rechtspersoon.
-
Op drie onderdelen verschilt de persoonlijke aansprakelijkheid van bestuurders van kerkelijke rechtspersonen van die van de overige rechtspersonen in het Nederlands recht:
-
Voor bestuurders van kerkelijke rechtspersonen geldt geen persoonlijke aansprakelijkheid als de rechtspersoon niet is ingeschreven in het register van de Kamer van Koophandel. De verplichting tot inschrijving en de sanctie van de persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurders bij niet-nakoming daarvan geldt voor alle overige privaatrechtelijke rechtspersonen.
-
Door de externe werking van het statuut van kerkelijke rechtspersonen wordt een kerkelijke rechtspersoon niet gebonden door een rechtshandeling waarvoor haar bestuurders niet de statutair vereiste afzonderlijke machtiging hebben verkregen. De bestuurders van de kerkelijke rechtspersoon zijn in zo’n geval persoonlijk aansprakelijk ten opzichte van degene met wie zij afspraken hebben gemaakt. De bestuurders van andere rechtspersonen zijn in een dergelijk geval niet persoonlijk aansprakelijk ten opzichte van degenen met wie zij afspraken hebben gemaakt. Wel kan de rechtspersoon zelf de schade die zij daardoor heeft geleden op haar bestuurders verhalen.
-
Indien en voor zover een kerkelijke rechtspersoon door een ongeldige rechtshandeling van haar bestuurders zelf voordeel heeft genoten, is de kerkelijke rechtspersoon naast de bestuurders mede aansprakelijk voor de gevolgen van die rechtshandeling. Een andere rechtspersoon die niet door een bestuurdershandeling gebonden is, blijft buiten iedere aansprakelijkstelling.
Noten:
-
“Een rechtspersoon staat wat het vermogensrecht betreft, met een natuurlijk persoon gelijk, tenzij uit de wet het tegendeel voortvloeit.”
-
“Algemene Bepalingen”. Hierna vermeldt het Wetboek bijzondere bepalingen voor de verschillende soorten rechtspersonen: Verenigingen; Coöperaties en Onderlinge Waarborgmaatschappijen; NV’s; BV’s en Stichtingen.
-
Canon 113 § 2 geeft dit in algemene bewoordingen aan. Explicieter vindt men dit principe in canon 639 § 1, dat gaat over het bestuur van religieuze instituten, welke canon krachtens canon 741 § 1 ook geldt voor sociëteiten van apostolisch leven.
-
Canon 124 § 1geeft de algemene regel: “Voor de geldigheid van een rechtshandeling wordt vereist dat ze gesteld wordt door een daartoe bekwaam persoon en dat ze datgene inhoudt wat de handeling zelf wezenlijk constitueert, alsook de vormvereisten en de elementen die door het recht voor de geldigheid van de rechtshandeling opgelegd zijn”.
-
Canon 1222.
-
Canon 1284 § 2, 3e. Canon 22 zegt dat in het algemeen de burgerlijke wetten waarnaar het recht van de Kerk verwijst in het canoniek recht met dezelfde gevolgen onderhouden moeten worden, in zover zij niet in strijd zijn met goddelijk recht en tenzij iets anders door het canoniek recht voorzien wordt.
-
Canon 1296, vervreemding van kerkelijke goederen zonder de vereiste canonieke formaliteiten.
-
BW 2: 29; 69; 180; 289.
-
De Algemene Bepalingen voor kerkelijke rechtspersonen en katholieke burgerlijke rechtspersonen in de RK Kerkprovincie in Nederland (1995) bepalen in artikel 18 dat de bisschoppen zorg dragen voor een nauwgezette registratie van de kerkelijke rechtspersonen. Deze registratie is nog niet gerealiseerd. De vorderingen op dit terrein zijn in de diverse bisdommen verschillend. De bedoeling is om derden in voorkomende gevallen de mogelijkheid te bieden kennis te nemen van het statuut van de kerkelijke rechtspersoon, waarmee zij rechtshandelingen aangaan.
-
De eerste Anti-Misbruikwetgeving was de Wet Ketenaansprakelijkheid d.d. 1 juli 1982. De eerste Anti-Misbruikwet richtte zich nog niet direct tot de bestuurders van de rechtspersoon. De aannemer werd aansprakelijk gemaakt voor de belasting- en premieschulden van de onderaannemer en de inlener van personeel voor de belasting- en premieschulden van de uitlener van personeel.
-
Canon 1284 § 1.
-
Canon 1281 § 3.
-
Canon 1281 § 3.
-
Hof Den Bosch 8 juli 1991, NJ 1992, nr 89.
-
BW 2: 45, lid 3; 130, lid 3; 240, lid 3; 292, lid 3.
-
Het is wel van belang de nadruk te leggen op “vermogensrechtelijke” overeenkomsten. Het Hof Den Bosch (zie noot 14) overwoog dat juist bij die overeenkomsten mag worden verondersteld dat een derde de statuten raadpleegt of het bestuur tot die overeenkomsten bevoegd is. Immers de wet gaat uit van de onbevoegdheid van verenigingen en stichtingen tot het stellen van dergelijke overeenkomsten, tenzij de statuten anders bepalen. (BW 2: 44 en 291.) Zodra het gaat om andere overeenkomsten, waarbij er voor de derde geen aanleiding bestaat de statuten te raadplegen, zoals het aangaan van een arbeidsovereenkomst, is het m.i. niet zeker dat het ontbreken van de bisschoppelijke machtiging de arbeidsovereenkomst nietig dan wel vernietigbaar maakt.
-
Ingevolge canon 1281 § 3; zie hiervoor paragraaf 2.
-
Zie noot 9.
-
Canon 128.
-
Ordinantie 18 van de Nederlands Hervormde Kerk bepaalt in artikel 19, lid 2 dat een kerkvoogdij kan worden verplicht deel te nemen aan een regeling tot verzekering tegen financiële onregelmatigheden (de zgn. Fraude en Berovingsverzekering). Dezelfde bepaling is opgenomen in artikel 29 van Ontwerp-Ordinantie 11 van de ontwerp-kerkorde van de Verenigde Protestantse Kerk in Nederland.
-
Artikel 51 Algemeen Reglement voor het bestuur van een parochie.
-
Een geval uit 1990 in het bisdom ’s-Hertogenbosch.
-
Deze kwestie speelde in de jaren 1989/1990 in het bisdom Rotterdam.
-
Deze kwestie deed zich voor in het bisdom Haarlem in 1994.
Bron: Tilburg School of Catholic Theology