Jean-Paul Sartre (1905-1980) is wellicht de beroemdste vertegenwoordiger van de filosofische stroming die bekend staat als het existentialisme. Lange tijd werd het existentialisme vooral geassocieerd met zwarte coltruien en jazzmuziek. Het existentialisme draait heel in het kort echter vooral om het idee dat de mens absoluut vrij is en dat hij daarom zijn eigen leven moet ontwerpen. Naast zijn filosofische werk schreef Sartre toneelstukken, verhalen en romans, essays en journalistiek werk. Sartre werd ook beroemd om zijn levensstijl, schrijven in café’s, veel alcohol, sigaretten en drugs en veel vrouwen, die echter altijd de tweede viool speelden naast zijn levensgezellin, de schrijfster en filosofe Simone de Beauvoir.
Hij wordt in 1905 geboren in een middenklasse familie. Veel filosofen hebben in hun jeugd een ouder verloren, zo ook Sartre. Als hij één jaar oud is verliest hij zijn vader. Zijn kindertijd brengt nog een trauma met zich mee. Als hij een jaar of zeven is worden zijn mooie blonde krullen afgeknipt en de kleine Jean-Paul blijkt tot zijn eigen verbijstering een onooglijk ventje. Van die tijd af aan moet Sartre het steeds meer van zijn verbale gaven hebben – die dan ook enorm zijn.
Sartre is fenomenaal intelligent. Zijn intellectuele gaven tonen zich vooral in de jaren dat hij zich op het Lycée Henri IV voorbereidt op het toelatingsexamen voor de École normale supérieure. Hij leest driehonderd boeken per jaar, haalt grappen uit, is de gangmaker van zijn groep. Hij is ook literair actief.
Op de École normale supérieure, het instituut waar de Franse staat haar intellectuele elite traint in de literatuur en de filosofie, is Sartre een ster, hoewel hij literair overvleugeld wordt door zijn vriend Paul Nizan en filosofisch door Raymond Aron. Nizan is al snel een succesvol romanschrijver en communistisch activist, die echter in 1940 zal sneuvelen. Vanaf het Lycée tot in het begin van hun beider literaire carrière zijn Sartre en Nizan zowat onafscheidelijk. De verhouding met Aron is problematischer. Sartre lanceert de ene theorie na de andere – Aron schiet ze stuk voor stuk uit de lucht.
Ook later toont Sartre zich steeds de bevlogen activist en utopist terwijl Raymond Aron de sceptische Realpolitiker is, de nuchtere criticus van de overspannen jaren ’60. Aron wordt hoogleraar in de sociologie, Sartre wordt schrijver.
Als hij bij de tweede poging het leraarsexamen (de loodzware agrégation philosophie) haalt wordt Sartre in 1931 leraar filosofie aan een lycée. Hij is een populaire, onorthodoxe leraar, een vriend voor de leerlingen. Gedurende zijn tijd als leraar werkt hij gestaag aan zijn filosofische en literaire oeuvre.
Een belangrijke wending in zijn denken komt in 1933 als Raymond Aron hem vertelt over de fenomenologie van Edmund Husserl. Voor een fenomenoloog, vertelt Aron, is het mogelijk om over een glas bier te praten en aan filosofie te doen. Sartre is meteen geïnteresseerd. Hij leest Husserl, waarbij hij op elke bladzijde gedachten tegenkomt die hij in minder uitgewerkte vorm zelf al had.
Sartre neemt verlof en gaat in navolging van Aron in Berlijn studeren om het werk van Husserl en later ook Heidegger te leren kennen. Husserls filosofie stelt het bewustzijn centraal. Door de wijze te bestuderen waarop een ding zich door alle variaties heen aan het bewustzijn voordoet is het mogelijk het wezen van dat ding te gaan begrijpen.
Volgens Husserl is het bewustzijn niet gescheiden van de wereld door een kloof die maakt dat er een brugprobleem tussen subject (de kenner) en object (het gekende) is. Nee, het bewustzijn is in de wereld. Het kenmerk van bewustzijn is wat Husserl intentionaliteit noemt: de gerichtheid van het denken op iets. Het bewustzijn denkt nooit zomaar, het denkt altijd aan iets. Als intentionaliteit is het bewustzijn onmiddellijk bij de dingen.
Sartre denkt verder in het spoor van Husserl. In La transcendance de l’égo argumenteert hij dat het ik in de wereld is: het is niet de feitelijke begeleidende gedachte bij elke bewustzijnsinhoud, veeleer is het ik zelf een object in de wereld. Sartre citeert instemmend de dichter Arthur Rimbaud, 'Je est un autre', 'ik is een ander'.
Ook in andere vroege werken ontwikkelt Sartre een eigen fenomenologie, die hij als de filosofische basis van zijn literaire werk beschouwt. Zijn roman La nausée (De walging) is de literaire uitwerking van zijn filosofische inzichten.
Na de tweede wereldoorlog, waarin hij een bescheiden rol in het verzet speelt, veel bescheidener dan bijvoorbeeld de filosoof en schrijver Albert Camus of de arts en filosoof Georges Canguilhem, maar vooral heel veel schrijft, zet Sartre in een lezing, ‘L’existentialisme est une humanisme’ zijn filosofische denkbeelden eenvoudig uiteen. Hij heeft deze denkbeelden in 1943 gepubliceerd in het vuistdikke, uiterst technische werk L’être et le néant (Het zijn en het niets).
Voor de mens gaat zijn bestaan aan zijn wezen vooraf zegt Sartre. De mens heeft geen vooraf bepaald wezen. De mens is niets, hij wordt iets. Weer iets anders gezegd: er is geen menselijke natuur. De mens vindt zichzelf in de wereld geworpen en moet zijn eigen leven ontwerpen.
Sartre citeert Dostojevski: 'Als God niet bestaat is alles toegestaan.' God bestaat niet zegt Sartre, en inderdaad alles ís toegestaan. Er is geen van God gegeven gebod of verbod. Maar bij het nemen van een besluit moet ik wel denken: wat als iedereen dit zou doen? Ik ben steeds verantwoordelijk voor iedereen. De mens is onontkoombaar en onvermijdelijk vrij. Hij is gedoemd om vrij te zijn. Mijn vrijheid is echter een verantwoordelijke vrijheid.
Weglopen voor die vrijheid, doen of ze niet bestaat, is wat Sartre kwade trouw (mauvaise foi) noemt. Ik ben te kwader trouw als ik het doe voorkomen, of mezelf voorhoud, dat ik het niet ben die een bepaalde keuze maakt, maar dat die keuze veroorzaakt wordt door mijn jeugd, mijn sociale klasse, mijn verslaving aan gokken of n’importe quoi. Ik ben ook te kwader trouw wanneer ik me verschuil achter een rol die ik speel, of als ik een moment van keuze uit de weg ga.
Iedereen is weleens te kwader trouw. Volgens Sartre moet je echter proberen de vrijheid op je te nemen: dat wil in politiek opzicht zeggen, je te engageren. Engagement is inzet voor een bepaalde zaak. Sartre zelf zet zich voor veel zaken in, de Algerijnse opstand, de studentenprotesten in mei 1968, Vietnamese bootvluchtelingen..
In 1964 krijgt hij de Nobelprijs voor literatuur en wijst deze af. Het doet zijn literaire carrière geen kwaad. Sartre is dé Franse intellectueel, zeker na de dood van de éminences grises Francois Mauriac, André Gide en André Malraux.
Sartres filosofische ster dooft in de loop van de jaren ’60 en ’70 langzaam uit met de opkomst van de psychoanalyse en het structuralisme van Jacques Lacan, Claude Lévi-Strauss en Michel Foucault, die precies de funderende rol van het subject die centraal staat in Sartres denken onderuit proberen te halen door het subject als het resultaat van taal en cultuur te kenschetsen.
Als Sartre in 1980 sterft is zijn begrafenis een nationale gebeurtenis die door tienduizenden mensen wordt bijgewoond. Lange tijd was Sartre niet meer in de mode, in tegenstelling overigens tot zijn oude rivaal en vriend Raymond Aron. De laatste tijd wordt zijn werk, zowel op literair als op filosofisch gebied, weer herontdekt – zeker ook in Nederland.