Lucepedia

Digitale theologische encyclopedie

Verantwoordelijke redacteur dossier: Karin Leeuwenhoek
Dossiers » Maritain, Jacques » introductie » Jacques Maritain (1882-1973)

Jacques Maritain (1882-1973)

Door dr. Bob van Geffen 

Biografie 

Jacques Maritain werd geboren op 18 november 1882 te Parijs, uit een katholieke vader die advocaat was en een protestantse moeder. Enkele maanden na zijn geboorte scheidden zijn ouders - als een van de eersten in Frankrijk. Hij groeide verder op bij zijn moeder, Geneviève Favre, vertaalster (en dochter van de politicus Jules Favre die zich samen met zijn dochter tot het protestantisme had bekeerd), die hem erg stimuleerde in zijn geestelijke ontwikkeling, onder andere door haar ontmoetingen met vele intellectuelen.
 
Als adolescent was Maritain socialist en groot bewonderaar van Jean Jaurès en zeer verdiept in de Franse literatuur. Daaruit ontwikkelde zich zijn belangstelling voor de positieve wetenschap (biologie) en vervolgens de filosofie, waarvan hij studie oppakte aan de Sorbonne. Daar ontmoette hij, een jaar voor zijn aggregatie in 1905, Raïssa Oumançoff (geboren 1883), kind uit vrome joodse ouders uit de chassidische traditie. Dezen waren uit Rusland vertrokken vanwege de antisemitische beperkingen voor de ontwikkeling van hun kinderen, en hadden zich in Parijs gevestigd. Jacques en Raïssa herkenden in elkaar de levensnoodzakelijke zoektocht naar absolute zekerheid en waren, daartoe aangezet door de dichter Charles Péguy, aanvankelijk gegrepen door het werk en de lessen van toen beroemde filosoof Henri Bergson.
 
Het kwam tot een bijzonder innig huwelijk dat voor hen de rest van hun leven zou bepalen. Een zus van Raïssa, Vera, leefde nauw met hen samen. Jacques en Raïssa ontmoetten samen vele schrijvers en kunstenaars. De ontmoeting met Leon Bloy, oud-acteur en vurig schrijver over het katholicisme, had tot gevolg dat beiden in 1905 katholiek werden. Hun huwelijk en heel hun verdere werk en leven werden vanaf dat moment op radicale wijze aan de Katholieke Kerk gewijd. Deze opname in de Katholieke Kerk vond plaats in een periode van strijdbare heroriëntatie op de katholieke orthodoxie, en van grote spanning zowel tussen de Franse staat en de kerk (antiklerikalisme), als binnen de kerk zelf (antimodernisme).
 
Tussen 1906 en 1908 verbleef het echtpaar in Heidelberg, omdat Maritain, in de lijn van Bergson gegrepen door het neovitalisme van Hans Dreisch, er biologie ging studeren. Hij zou er een levenslange belangstelling voor de exacte wetenschappen aan over houden. In Heidelbeg ontgroeide het jonge echtbaar het bergsonisme. Raïssa werd er ernstig ziek. 
 
Terug in Frankrijk werd Maritain door zijn biechtvader, de dominicaan, Clérissac, hem aanbevolen door de toenmalige abt van Solesmes, met wie het contact ook weer via Péguy tot stand was gekomen, op het werk van Thomas gewezen. De studie daarvan nam hij vanaf 1910 ter hand. In de werken van Thomas vond hij, naar zijn eigen zeggen, de zekerheid waarnaar hij zozeer naar had verlangd en die de filosofie hem tot dan niet had gebracht ('ik was al thomist zonder het te weten'). Vanuit zijn thomistische visie schreef Maritain over Bergson zijn eerste boek, waarin hij een fundamentele kritiek formuleerde op zijn vroegere meester (La Philosophie bergsonienne, 1913) in die zin dat hij er nieuwe horizonten mee probeerde te openen, enerzijds naar het dialectische materialisme, anderzijds naar de christelijke spiritualiteit.
 
Maritain begon les in de filosofie te geven (1912 Collège Stanislas; van 1916–1917 aan het Petit Séminaire de Versailles; na de Eerste Wereldoorlog, waarin hij kort gemobiliseerd was, aan het Institut Catholique de Paris), op basis waarvan de Franse bisschoppen hem vroegen een lesboek te schrijven voor het filosofieonderwijs op de seminaries (Éléments de la philosophie, 1922-1925, 1933). Rond hem en Raïssa, die zich in Meudon vestigden, verzamelde zich een kring van toonaangevende vooral jonge mensen uit de wereld van kunst, literatuur, wetenschap en religie. Van die ontmoetingen en van hun huwelijk legden Jacques en Raïssa in dagboeken getuigenis af. Met deze boeken (Carnets de notes, Journal de Raïssa) inspireerden zij vele tijdgenoten. 
 
Maritain werd een vurige, radicale en fanatieke verdediger van het katholicisme, waarmee hij ook mensen van zich vervreemde. Hij stelde zich vijandig op tegenover Luther, Hegel en Kant. Via Bloy en Clérissac ontwikkelde de Maritains een grote devotie voor Onze Lieve Vrouw van La Salette, waarvan hij een actieve pleitbezorger werd.
 
Pater Clérissac wees Maritain op de toenmalige Action française, een beweging, die een nationalistisch-monarchistisch ideaal nastreefde en dat zocht te koppelen aan het katholicisme. Naar zijn eigen zeggen nam Maritain deel aan die beweging, uit gehoorzaamheid aan de hiërarchie - een houding die Maritain zijn leven lang heel serieus nam. Deze verbinding bracht hem in debat met een overtuigd bestrijder van die beweging, Maurice Blondel. Uit die periode stamt Maritains boek Antimoderne (1922). De beweging werd in 1926 door Rome veroordeeld, ondanks een bemiddelingspoging door Maritain, waarna hij zich er in gehoorzaamheid van distantieerde. De fundamentele lijnen van zijn denken veranderden daardoor echter niet. Na de besognes rond de Action française oriënteerde Maritain zich weer meer op de filosofische ontmoetingen. Met een aantal van hun gasten (o.a. de dominicaan Réginald Garrigou-Lagrange) gingen Maritain en Raïssa verder met het lezen van Thomas. Uit hun werk ontstond een vernieuwing van het neothomisme, dat een halve eerder onder aanwijzing van paus Leo XIII was begonnen. Maritian noemde zijn nieuwe lezing feitelijk een 'neoneothomisme', een thomistische Renaissance. 
 
Gestimuleerd door zijn contacten met Nicolaas Berdiaev en Emmanuel Mounier en later Gabriël Marcel, begon Maritain een eigen humanisme te ontwikkelen, dat zich ontwikkelde tot een verzet tegen totalitarisme van zowel politiek links als rechts. Hij schreef in de dertiger jaren een aantal boeken over de politieke situatie en de verhouding van het christendom daartoe. De opkomst van het fascisme en het communisme, alsmede de ontwikkelingen in het liberalisme, becommentarieerde hij vanuit zijn thomistische visie. Daarin kwam de waardigheid van de menselijke persoon, het belang van het algemene welzijn en het streven naar een nieuwe christenheid naar voren. Deze lijnen kwamen samen in zijn zeer bekend gworden boek Humanisme intégral (1936), dat een aantal keren herwerkt werd en nog steeds wordt herdrukt. Dat werk is in de Action Catholique, de lekenbeweging die poogde de sociale leer van de kerk uit te voeren (niet te verwarren met de Action française), zeer verspreid geraakt, o.a. door het toedoen van de kerkhistoricus en theoloog Yves Congar. Kort na het verschijnen nam Maritain fel stelling tegen degenen die de op dat moment uitbrekende Spaanse burgeroorlog een heilige oorlog noemden en die partij kozen voor de katholieke Franco. Dat bracht hem opnieuw in spanning met bepaalde kringen in Rome.
 
In diezelfde jaren publiceerde Maritain ook een aantal filosofische werken over epistemologie, natuur, geest, zijn en christelijke filosofie. Hij nam in de beginjaren dertig stelling in de beroemde debatten over de christelijke filosofie, als een van de grote verdedigers ervan, en wikkelde zich in diverse literair-politieke debatten.
 
Moe van alle debatten gaf hij in 1936 gehoor aan het verzoek van Étienne Gilson, een beroemd kenner van de scholastiek en een van de aanstichters van het debat rond de christelijke filosofie die later Maritains thomisme zal bekritiseren, om een paar maanden naar Toronto te komen, en later o.a. naar Princeton, om te doceren en om er ook, wat Maritain noemde, het Amerikaanse thomisme te ontmoeten. Terug in Frankrijk kwam hij in een turbulente tijd terecht, met veel reizen en lezingen, en grote politiek onrust. Maritain nam stelling tegen het antisemitisme, hetgeen hem door velen, met name zijn oude bekenden uit de Action française, niet in dank werd afgenomen. De kwestie raakte hem persoonlijk, omdat zijn vrouw Raïssa van joodse afkomst was. Tussen hen en velen van hun vrienden, waaronder de inmiddels in Rome invloedrijke dominicaan Garrigou-Lagrange, ontstond er afstand. In 1938 verkochten ze hun huis in Meudon en vertrokken ze samen naar Amerika, nu voor een paar jaren. Daar bouwden ze opnieuw een kring van contacten op in de wereld van de filosofie, politiek en kunst, waaronder velen die het fascisme en nazisme ontvlucht waren. Toen het Duitse leger Parijs bezette in 1940 begon het een ware klopjacht naar Maritain. Deze besloot voorlopig niet naar Frankrijk terug te gaan. Het verblijf van het echtpaar in Amerika werd een exil. Maritain zette zich er in voor de opvang van vluchtelingen uit Europa en correspondeerde met De Gaulle die het verzet tegen de nazi-bezetting van Frankrijk leidde. Maritain begon inmiddels aanzienlijke bekendheid te krijgen in Zuid Amerika, vooral in Brazilië en Chili.
 
Na de oorlog was Maritain op verzoek van De Gaulle enkele jaren ambassadeur bij het Vaticaan in Rome. In Frankrijk woedde toen een heftig debat over de afzetting van bisschoppen die zich niet tegen de bezetter hadden verzet. Daarna vestigde Maritain zich opnieuw in Amerika, en werkte hij o.a. ook voor de Unesco. In die Amerikaanse periode schreef hij een reeks werken over de internationale politiek, maar ook over atheïsme, kunst, cultuur, geschiedenis en moraal, waarin hij in gesprek ging met het dan opkomend existentialisme. 
 
In 1959 overleed Vera en in 1960 vlak na hun terugkeer naar Frankrijk, overleed ook Raïssa, wier gezondheid altijd precair was geweest. Maritain trok zich daarop terug maar bleef doorwerken. Hij ging in Toulouse wonen in de nabijheid van de Petit Frères de Jesus, met wie hij vanaf 1930 contact had en waar hij in 1971 zou intreden. In de jaren zestig had Maritain vriendschappelijk contact met paus Paulus VI, die een grote bewondering koesterde voor de filosoof en hem betrok bij de slotmanifestatie van het Tweede Vaticaans Concilie. Tijdens het concilie had Maritain afstand bewaard. Hij was kritisch op de nieuwe manier van denken die zich ook in de Kerk toonde (hij verafschuwde de mode rond Pierre Teilhard de Chardin en Henri de Lubac), en in een van zijn laatste boeken, Le Paysan de la Garonne (1966), sprak hij zijn vrees uit dat er veel waardevols uit de Kerk aan het verdwijnen was vanwege een post-Vaticaans modernisme. 
 
In 1973 overlijdt Maritain. Hij wordt bijgezet in het graf van Raïssa in Kolbsheim. Er zou een proces voor heiligverklaring gestart zijn, dat wellicht samenhangt met een hernieuwde belangstelling voor zijn werk in het Europa van na de Koude Oorlog.

Filosofie

Maritain heeft altijd geprobeerd het denken van zijn tijd filosofisch te doorgronden. De thema’s die hij aansneed veranderden mee met de ontwikkeling van de situatie en de actualiteit waarin hij zich bevond. In zijn filosofie zijn voortdurend zijn katholieke geloof, het kerkelijk leven en leergezag aan de ene kant aanwezig, en de politieke situatie aan de andere. Zowel in zijn katholieke spreken als in zijn politiek bleef hij echter de speculatieve filosoof, die de boven tijd en plaats uitgaande ratio, intelligentie, waarheid en wijsheid zocht. Die ratio en wijsheid vond hij bij Thomas van Aquino
 
Maritain was bewust een thomistisch denker. Hij zocht dat thomisme in te zetten om zijn eigen tijd en zijn eigen actualiteit te begrijpen. Het thomisme was voor hem niet iets uit het verleden dat weer modern moest worden gemaakt, maar iets van het eeuwige dat in het heden vorm krijgt. Hij probeerde niet Thomas in zijn historische context te begrijpen, maar om het thomisme in zijn diepste lagen te doorgronden en vanuit die ‘geest’ de hedendaagse thema’s te analyseren. In die eigentijdse verschijnselen zocht hij vervolgens de bijdrage aan de grote waarheid, die volgens hem boven de tijd verheven is, die voor allen geldt en waar het denken van Thomas hem op had voorbereid. Het ging Maritain er dus niet om om het verleden te continueren in het tegenwoordige, maar om in het tegenwoordige de eeuwigheid handhaven. Hij wees af wat in het contemporaine denken strijdig is met de thomistische waarheid, maar wat ervan bruikbaar is wilde ermee integreren en assimileren. Maritain beoogde zijn thomistisch denken dus geen gesloten systeem te laten zijn, maar een open benadering, een levend denkkader. Het thomisme vormde voor hem een spiritueel organisme. Het vormde een beginsituatie voor zijn denken, alsmede de bestemming. In de ruimte daartussen ging Maritain zijn eigen weg, gebruik makend van citaten van Thomas en van de scholastiek. Hij vulde, naar zijn eigen zeggen, Thomas aan met wat die niet kende: de stemmingen van de wereld, liefde voor de poëzie, gevoel voor de geschiedenis en de ervaring van bekering. Aldus ‘thomastiseerde’ hij het contemporaine denken van zijn tijd, en kon hij een nieuw perspectief geven aan de pessimistische tonen van het toenmalige denken, hetgeen misschien zijn populariteit destijds onder katholieken verklaart. In de jaren na de Tweede Wereldoorlog was Maritain voor katholieken wat Sartre voor de buitenkerkelijke kringen betekende. Maritain kon echter niet de beweging meemaken van de jongeren die zich niet meer voor de keuze gesteld zagen tussen de zekerheid van autoriteit of wetenschap, maar die de zekerheid, de autoriteit en de klassieke wetenschap begonnen af te wijzen. Vanwege zijn steevaste verwijzing naar de eeuwigheid, over de contemporaine situatie heen, noemde hij zichzelf ‘ultramodern’. 
 
In Maritains benadering zijn enkele typerende kenmerken aan te wijzen, die met elkaar samenhangen. Allereerst is er de reeds genoemde universele gerichtheid die wordt gedragen door Maritains thomisme. Zijn denken bevat een universaliteitstreven dat altijd aanwezig is. Zo is ook Maritains denken over kunst niet zozeer een kritiek van de esthetiek, maar een filosofie over uiteindelijk bronnen en doelen van de kunstzinnige activiteit. De schoonheid van de kunst wekt volgens hem de intelligentie en het zicht op het uiteindelijke, wat al het onderscheid overwon.
 
Een ander punt is dat zijn positieve streven naar de uiteindelijkheid ook steeds gepaard ging met een negatieve onverzoenlijkheid ten opzicht van het heden. Zo wees hij de moderne filosofie af die begonnen was met Descartes, en die volgens hem had geleid tot agnosticisme, naturalisme en individualisme. Maritain zocht niet het compromis, niet de aanpassing aan de actuele wereld, maar was gericht op hoe het zou moeten, uiteindelijk en overal. Hij keurde af wat daarin niet paste. In zijn denken was hij intransigent. Dat verhinderde hem om waardering op te brengen voor het deficit van de menselijke pogingen. Zijn ultramoderne denken heeft een antimoderne teneur.
 
Een voorbeeld van deze twee kenmerken (gerichtheid op het uiteindelijke en afwijzing van het actuele) is Maritains opvatting van democratie. Vanaf zijn jonge adolescentie, tot aan zijn dood, was Maritain sterk gericht op ‘het volk’, en met een zekere voorkeur voor de arbeidende ‘massa’. Dat bracht hem dicht bij marxistische elementen die hij in zijn denken kon inwerken, maar die hij in een nieuw kader plaatste. Hij bleef kritisch t.o.v. het marxisme dat volgens hem wel naar het evangelische ideaal zocht, maar daar waar dat niet is. Het gaf aan zijn denken een voorwaartse gerichtheid, een brede aantrekkelijkheid en een profetische kracht, die in zijn tijd niet onomstreden was. Democratie in de universele zin van het woord bracht voor hem een onverzoenlijkheid met zich mee t.o.v. actuele partijpolitiek, van politieke compromissen en van praktische sociale actie. Het leven brengt mensen wel in aanraking met deze zaken, maar Maritain zocht daarin steeds de filosofische oriëntering. Zijn inspanningen golden niet zozeer de huidige, maar de toekomstige sociale orde. Hij verzette zich tegen een egalitaristisch-utopische opvatting van democratie. Voor Maritain stond democratie in de context van een groei naar algemene en absolute rechten, een groei waar allen op heel persoonlijke en pluriforme wijze en toch gezamenlijk in betrokken zijn. Zijn ijver voor de universele rechten van de mens en voor de samenwerking van nationale staten, vloeiden daaruit voort.
 
Een derde opmerkelijk kenmerk is zijn absolute respect voor, en gehoorzaamheid aan, de kerkelijke hiërarchie. Maritain onderwierp zich steeds aan de praktische en formele aanwijzingen van de kerkelijke leiding, zowel van de paus als van zijn biechtvader, ook wanneer die aanwijzingen niet pasten in zijn eigen denken. Een van de heel duidelijke voorbeelden is zijn deelname aan de Action française op aandringen van zijn biechtvader en, na jaren intensieve filosofische onderbouwend werk daarvoor, zijn onmiddellijke en openlijke terugtrekking op last van het pauselijk verbod. 
 
Dit alles geeft zijn thomisme enerzijds een grote dynamiek en vernieuwende actualiteit, en anderzijds een zekere behoudzucht, een vasthouden aan de oude wijsheid en beproefde waarden. Maritain richtte deze werkwijze op tal van terreinen: mystiek, metafysica, epistemologie, geschiedenis, poëzie en kunst, maar ook moraal, politiek en ethiek. Daarbij had Maritain grote belangstelling voor de ontwikkelingen in de natuurkunde (quantumfysica en relativiteitstheorie), de biologie (evolutie) en de psychologie. Hij verwerkte niet alleen de Westerse, maar ook elementen uit de Oosterse traditie. Dat alles bracht hij bijeen in een aristotelisch-thomistische visie op de dualiteit van het menselijk bestaan: gesitueerd in een natuur waarin het slechte regeert, maar vanuit de natuurwet georiënteerd op de goddelijke uiteindelijkheid.
 
Maritain was een meester in het maken van onderscheidingen, naar materie en vorm, en naar de substantiële onderscheiding tussen wezenlijke eigenschap en modaliteit, maar steeds met het oog op eenheid en vereniging. Daaruit leidde hij de immaterialiteit af en de oneindigheid van de geest, met alles wat die impliciet bevat, zoals de oorsprong van de kennis, en de vrije wil. Het denken van Maritain maakte ruim baan voor het transcendente en voor datgene wat zich buiten het denken bevindt, en daarmee ging hij in tegen in zijn tijd moderne academische stromingen die zich juist tot het menselijk en het rationele denken beperkten. Hij stelde zich op tegenover het positivisme en het idealisme. Hij bouwde een metafysiek op, waarbij hij aan de metafysiek de prioriteit geeft tegenover de epistemologie en de politiek, en aan de spiritualiteit boven de metafysiek. In zijn visie is de mens een wezen dat gevoelig is voor metafysiek en dat wordt gevoed met het transcendente. Daarvan zijn het zijn en de existentie afhankelijk. Deze werden door hem beschouwd als de vervolmaking, die de mens in zijn contingentie nastreeft. Hij baseerde dat op een onmiddellijke intuïtie en evidentie die de mens heeft van het zijn, en van de fundamentele kennis van wat de mens te buiten gaat. Elk zijn is wat het is en moet in zichzelf de redenen van zijn zijn doen oplichten, d.w.z.: de oorzakelijkheid en de finaliteit. Dat maakt de identiteit ervan uit. Diezelfde directheid is ook terug te vinden in Maritains visie op ethiek: in het menselijke bestaan ervaren we de natuurwet, die samenhangt met een eeuwige goddelijke wet, op een onmiddellijke wijze.
 
Ook vinden we die directheid in zijn visie op de (katholieke) religie: rede en geloof zijn niet strijdig, want redelijk denken leidt, volgens hem, als een dienstmaagd van de theologie, naar geloof, dat openstaat voor de rede en dat rijk is aan zekerheid. De waarheid die met het denken wordt gevonden is ook de waarheid van het geloof, omdat de waarheid één is. Maritain verzette zich dan ook tegen de moderne wijze van denken die, zoals Kant dat had ontwikkeld, de kennis fundeert in een kritiek op het denken. Kritiek op de kennis is al metafysiek, volgens Maritain. Een theorie van de kennis kan dus alleen maar staan in het licht van de kennis die je al hebt. Wat de kennis weet, bestaat reeds. Maritain wilde realist zijn op een kritische manier en trok dat door in zijn denken over God (analogie). In die realistische kenleer is God het Zijn dat altijd bestaat, en niet zozeer het hoogste zijnde – waarmee Maritain zich afzette tegen Heidegger. Maritain onderzocht vanuit die overtuiging Gods natuur en trok daaruit radicale praktische consequenties. Maritains filosofie is daarom ingebed in een theologische ruimte, waarbinnen de rede in gesprek is met het christelijk geloof, maar zelfstandig blijft. Dat christelijk geloof en die verhouding met de rede werden door Maritain onder woorden gebracht in het geactualiseerde denken van Thomas met een kunstzinnige, poëtische toets, en waarin hij voor en in alles Christus zocht. Daarom was het seculiere humanisme hem niet genoeg. Humanisme dient de hele mens integraal te beschouwen, en dus ook diens transcendentie. Zo is Maritains filosofie een christelijke filosofie en zijn houding als katholiek onverzettelijk en ontoegeeflijk ten opzichte van de moderne wereld (intransigentie). Dit intransigent katholicisme zette Maritain in om een aantal waarden in de samenleving hoog te houden en verder te brengen, zoals de waarde en rechten van de persoon, en het algemeen welzijn. In de R.K.-Kerk wordt hij heden ten dage vooral geëerd om deze gefundeerde bijdrage aan de Katholieke Sociale Leer: de erkenning van de universele rechten van de mens, de kritiek op het liberalisme, en het afwijzen van racisme en antisemitisme. 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Achterzijde van de Nederlandse vertaling van Maritains l'Homme et l'état


Bron: Tilburg School of Catholic Theology, met dank aan Bob van Geffen.