Lucepedia

Digitale theologische encyclopedie

Verantwoordelijke redacteur dossier: Hans van Loon
Dossiers » Woestijnvaders (na 450) » introductie » Woestijnvaders in Egypte (na 450)

Woestijnvaders in Egypte (na 450)

Epiphanius in westelijk Thebe 

Epiphanius (overleden tussen 620 en 623) maakte deel uit van een kluizenaarsgemeenschap die in en om het faraonische rotsgraf van Daga (Theban Tomb 103) in westelijk Thebe woonde. Het graf lag op de noordelijke helling van de heuvel Sheikh Abd al-Qurna en had een mooi uitzicht op de beroemde tempel van koningin Hatsjepsoet (rond 1479-1458 v. Chr.) in Dayr al-Bahri. De kluizenaars namen in de zevende en achtste eeuw meerdere aangrenzende graven in gebruik als woon- en werkplaatsen en ze bouwden meerdere gebouwen voor de ingang van het graf, waaronder twee torens voor de opslag van graan. Een archeologisch team van het Metropolitan Museum of Art in New York heeft de monastieke site tijdens de winters van 1911-1912 en 1913-1914 opgegraven. Daarbij zijn er ook veel Koptische documenten en inscripties aan het licht gekomen waarin Epiphanius wordt genoemd. Sindsdien staat de site bekend als het ‘Klooster van Epiphanius’, maar eigenlijk was het een (uiteindelijk ommuurde) nederzetting bestaande uit meerdere hermitages.

Epiphanius was niet de eerste bewoner, maar hij is wel de bekendste geworden. In zijn vroege jaren was hij een van de leerlingen van de kluizenaars Johannes en Enoch. Er zijn in het ‘klooster’ meerdere Koptische brieven gevonden van Epiphanius aan zijn moeder en andersom. Na de dood van Johannes en Enoch (nog voor 619) is Epiphanius de hoofd­bewoner van het ‘klooster’ geworden en trok hij zelf leerlingen aan, onder wie Psan. Zijn reputatie als door God bezielde man groeide en hij ontving veel brieven met verzoeken om gebed en zelfs bemiddeling. Toen er op meerdere plaatsen mensen gevangen waren gezet, verzocht het bestuur van het dorp Jeme (Medinet Habu) hem met de burgemeester van Tod te praten over hun vrijlating. Een eerdere keer had hij namelijk met succes de orde hersteld in een kerk in Jeme, en als hij zich ermee ging bemoeien, zou het probleem vast wel opgelost te worden.

Vlak voor de Perzische verovering van Egypte (in 619) ontving Epiphanius brieven van bezorgde mensen, die hem om advies vroegen over wat ze het beste konden doen. Bisschop Pesynthius van Koptos vluchtte vanwege het verwachte geweld van de Perzen naar westelijk Thebe en blijkt in het ‘klooster’ van Epiphanius te hebben gewoond, want daar is uiteindelijk een deel van zijn correspondentie opgegraven. Het is mogelijk dat ook bisschop Pisrael van Kos (het huidige Qus) er tijdelijk heeft verbleven, want ook van hem zijn er meerdere brieven gevonden. Ik vermoed dat de grootste van de twee torens (de ‘eerste toren’) gebouwd werd toen Pesynthios en Pisrael bij Epiphanius verbleven, misschien ook zodat zij er konden logeren. De toren werd gebouwd door Epiphanius en zijn leerlingen Psan en Jakob.

Epiphanius is tussen 620 en 623 overleden, want in een brief aan bisschop Pesynthius van januari of februari 623 worden alleen Psan en andere bewoners genoemd. Uit de Koptische graffiti op de muren van het bewoonde graf blijkt dat er na de dood van Epiphanius veel bezoekers bleven komen en dat ze Epiphanius aanriepen als voorspreker.

Pesynthius van Koptos

Pesynthius van Koptos (ca. 549-632) is voordat hij bisschop werd een kluizenaar geweest en ook tijdens zijn ambtsperiode bleef hij in een klooster wonen en trok hij zich graag terug in de woestijn, omdat hij van de stilte hield.

Volgens de Arabische versie van het Encomium (lofrede) op Bisschop Pesynthius was Pesynthius tussen zijn veertiende en twintigste al regelmatig aan het vasten, mediteren en bidden in afzondering. Hij leefde toen nog bij zijn vader. Naar verluidt trad hij daarna in bij het Klooster van Phoibammon ten zuiden van westelijk Thebe en is hij later alleen in een grot gaan wonen: eerst in westelijk Thebe (ten westen van Luxor) en daarna in het gebergte van Tsenti (bij Naqada, ten noordwesten van Luxor). Toen hij dertig jaar lang monnik was geweest, werd hij ondanks zijn protesten tot bisschop van Koptos gewijd, rond 599. Hij is een van de vroege vertegenwoordigers van de miafysitische ofwel anti-chalcedonische kerk, de voorloper van de huidige Koptisch-Orthodoxe Kerk. Hoewel de stad Koptos (Kebt; het huidige Qift, ten noorden van Luxor) de eigenlijke bisschopszetel was, bleef Pesynthius in het Klooster van Tsenti wonen.

Toen de Perzen Egypte in 619 met veel geweld binnenvielen, vluchtte Pesynthius met zijn leerling Johannes naar westelijk Thebe en zijn ze daar ondergedoken. Inderdaad hebben archeologen bij de kluizenaarsnederzetting van Epiphanius Koptische documenten ontdekt, waarvan een aantal aan bisschop Pesynthius is geadresseerd. Blijkbaar heeft hij vanuit deze verblijfplaats, die in het naburige bisdom lag, door middel van brieven zijn eigen bisdom bestuurd. Volgens de Bohairisch-Koptische en Arabische versies van het Encomium zou de bisschop zich in de vastentijd hebben teruggetrokken in een faraonisch koningsgraf, waar ook mummies uit de Grieks-Romeinse tijd waren neergelegd. Johannes, die eens in de week brood en zout kwam brengen, zou hebben gezien hoe Pesynthius met een van die mummies aan het praten was. Het gesprek ging over de verschrikkingen die heidenen ondergaan in de hel.

Samuel van Qalamun

Op jonge leeftijd en tegen de wil van zijn vader trad Samuel van Qalamun (598 - na 641) in in een klooster in het Qalamun-gebergte in Midden-Egypte, ruim ten zuiden van de Fajoem. Eerst werd hij tot diaken gewijd, later werd hij monnik. Voor zijn geestelijke vorming ging hij naar de Sketis en kreeg hij onderricht van de kluizenaar Agathon.

Volgens het Leven van Samuel (overgeleverd in het Koptisch en het Arabisch) stond een groot gedeelte van zijn leven in het teken van vervolging: eerst door de Perzen, die Egypte in 619-629 bezet hielden, en daarna door de Byzantijnse autoriteiten, die na de herovering van Egypte in 631 probeerden om het chalcedonische schisma op te lossen, eerst goedschiks en – toen dat niet hielp – met geweld. Samuel weerlegde schriftelijk de theologische visie die tijdens het concilie van Chalcedon (451) was goedgekeurd en wekte daarbij de woede op van Cyrus, die door keizer Heraclius was bekleed met het hoogste militaire gezag in Egypte. Samuel vluchtte meerdere keren naar het Qalamun-gebergte. Eenmaal werd hij gevangen genomen, geslagen, onderworpen aan een kruisverhoor en bijna publiekelijk gegeseld, totdat enkele magistraten ervoor zorgden dat hij werd vrijgelaten. Daarna hield hij zich schuil in een afgelegen kerk, maar werd hij door Berbers gevangengenomen, die hem wilden dwingen om de zon te vereren. Hij ontsnapte, maar werd weer door hen gevangen genomen en vastge­bonden aan een meisje. Samen moesten ze de kamelen bewaken. Nadat Samuel de vrouw van een van de Berbers had genezen, werd hij vrijgelaten en ging hij naar het Qalamun-gebergte, waar hij een verlaten klooster opknapte en veel leerlingen trok.

Tegenwoordig wordt Samuel ook wel Samuel de Belijder genoemd.

Johannes Kame

Johannes Kame († 858) werd op jonge leeftijd uitgehuwelijkt, maar sprak met zijn bruid af dat hij het leven van een monnik zou gaan leiden. Na een visioen ging hij naar de Sketis en werd hij een leerling van de kluizenaar Teroti (Arabische spelling van Dorotheüs?), die in een cel in de buurt van het Klooster van Macarius woonde. Na een tijdje droeg een engel hem op om naar de cel van Johannes de Korte te gaan. Daar sloot hij zichzelf op en zou de heilige Maagd aan hem verschenen zijn om te voorspellen dat hij een grote kloostergemeenschap zou stichten. Toen de kloosters in de Sketis in 817 voor de vijfde keer verwoest werden, vluchtte Johannes volgens het Kopto-Arabische Synaxarium naar het zuiden.

Johannes is op 20 december 858 overleden, zoals blijkt uit een Bohairisch-Koptische inscriptie op een marmeren gedenksteen, die zich nu in het Klooster van de Syriërs (Dayr al-Suryan) bevindt. Op 5 november 859 is ook zijn geestelijke zoon Stefanus overleden. Ook hij wordt op de gedenksteen herdacht. Het is uitzonderlijk dat er een echte gedenksteen van een Egyptische heilige is overgeleverd. De verwijzing naar Abraham, de overste van het Klooster van Johannes de Korte, in de inscriptie wekt de indruk dat Johannes Kame toch in Sketis is overleden. Het is mogelijk dat zijn eigen gemeenschap nog niet zo goed georganiseerd was en qua bestuur ondergeschikt was aan het Klooster van Johannes de Korte.

Het Klooster van Johannes Kame is in de veertiende of aan het begin van de vijftiende eeuw verwoest. De gedenksteen en de relieken van Johannes werden daarna overgebracht naar het Klooster van de Syriërs.

Kort geleden werd de hypothese voorgesteld dat Teroti, de leermeester van Johannes, mogelijk geïdentificeerd kan worden met Dorotheüs, priester van de Kerk van St. Macarius van de Sketis († 844). Zijn grafsteen met een Bohairisch-Koptische inscriptie werd in 2002 opgemerkt in de vloer van de altaarruimte van de Kerk van St. Ekledius in Meir, in Midden-Egypte. Als de hypothese klopt, zijn Johannes en Dorotheüs/Teroti in 817 naar Midden-Egypte gevlucht en is Dorotheüs/Teroti in die omgeving overleden. (Dat neemt niet weg dat de grafsteen kan zijn verplaatst. Men neemt aan dat het ook als altaarblad heeft gediend.)

Matta al-Maskin

Eeuwenlang hebben de Egyptische kloosters te maken gehad met leegloop en verval, maar in de twintigste eeuw zien we dat een groeiend aantal hoogopgeleide mannen intreedt en dat een deel van hen weer in grotten gaat wonen in navolging van de vroegere woestijnvaders.

Matta al-Maskin of ‘de Arme’, geboren als Youssef Iskandar (1919-2006), heeft een farma­ceu­tische opleiding gehad en leefde in grote luxe. In 1948 deed hij afstand van zijn bezittingen en trad hij in in het Klooster van Samuel de Belijder in Qalamun, in de westelijke woestijn ter hoogte van Maghagha in Opper-Egypte. In 1951 werd hij tegen zijn zin tot priester gewijd. Na een paar jaar besloot hij zich terug te trekken in een grot in Wadi al-Rayan, tussen de Fajoem en Qalamum, en enkele monniken sloten zich bij hem aan.

In 1969 droeg de Koptische paus Kyrillos VI Matta en zijn elf metgezellen op om naar de Wadi al-Natrun (het oude Sketis) te gaan en daar het Klooster van Macarius op te knappen. Ze gingen ook zorgen voor de zes oudere monniken die daar nog woonden. Het klooster werd gemoderniseerd en heeft nu onder andere gastenverblijven en een eigen drukkerij. Ook zijn er sinds 1975 grote stukken woestijn geschikt gemaakt voor bebouwing. Het klooster trok veel nieuwe monniken aan. In 1981 waren het er meer dan tachtig!

Matta al-Maskin heeft als theoloog veel boeken en artikelen geschreven. Otto F.A. Meinardus, een Duitse koptoloog, heeft hem persoonlijk gekend.

(door Renate Dekker)



Bron: Tilburg School of Catholic Theology, met dank aan Renate Dekker.