Door dr. Karim Schelkens
Johannes Gerardus Maria Willebrands werd geboren in het Westfriese Bovenkarspel. Als oudste telg in een gezin met negen kinderen ging hij eerst naar school in zijn geboortedorp en nadien in het nabije Enkhuizen. Na een volksretraite door twee paters redemptoristen besluiten hij en zijn beste vriend Cor Hof de redemptoristencongregatie te vervoegen. De jongens verhuizen eerst naar het Limburgse Roermond en later Vaals om er het kleinseminarie te voltooien. Hoewel ze na zes jaar beiden in het noviciaat van de Congregatie stappen, verlaten ze allebei gedurende het eerste noviciaatsjaar de redemptoristen. Toch zou het religieuze gemeenschapsleven een levenslange aantrekkingskracht uitoefenen op Willebrands, niettegenstaande dat hij de congregatie vroeg verliet en het pad van ‘wereldheer’ verkoos.
Daarmee liepen de wegen van de jeugdvrienden uiteen. Waar Cor Hof het gezinsleven verkoos, liep Willebrands’ pad langs Warmond, het toenmalige Grootseminarie van het bisdom Haarlem. Hij blijkt een uitmuntend student en wordt na zijn priesterwijding in 1934 door bisschop Aengenent naar Rome gezonden. Daar zet hij zijn studie voort aan het Angelicum, om er filosofie te gaan studeren bij de Nederlandse dominicaan Vincent Kuiper. Aanvankelijk plande Willebrands een scholastieke kritiek te schrijven op het denken van
John Henry Newman, maar hij raakt door de lectuur ervan begeesterd, en ten slotte levert hij een proefschrift af dat lovend is over deze denker. Zodanig dat het Willebrands op een moeilijke defensie komt te staan, en het proefschrift niet mag worden gepubliceerd. Ook Newmans invloed is blijvend. In diens navolging zal Willebrands nog decennialang plannen koesteren voor de oprichting van een Oratorium in de geest van Philippus Neri. Plannen die echter nooit voltooid worden.
In 1937 keert doctor Willebrands terug uit Rome en wordt gedurende drie jaar kapelaan van het Amsterdamse Begijnhof, onder de beroemde Amsterdamse deken, Gerrit Cornelis van Noort. Het zijn jaren waarin Willebrands voor het eerst contacten aanknoopt met de Joodse gemeenschap, waarin hij onderricht geeft aan leden van het Amsterdamse Gilde van de Klare Waarheid ook. In 1938 ontmoet hij ook voor het eerst Hildegard Michaëlis, de charismatische stichteres van de St. Lioba-gemeenschap, en maakt hij van naderbij kennis met leden van De Graal, die hem later zullen ondersteunen in zijn oecumenisch werk.
Te Amsterdam, onder de vleugels van Mgr. Van Noort en de bevriende filosoof Beysen, blijft Willebrands studeren. In 1940 plukt hij de vruchten van die inspanning, en wordt hij aangesteld als professor in de filosofiegeschiedenis op het Warmondse seminarie. Willebrands’ talenten als intellectueel geraken snel breder bekend, en zelfs de Nijmeegse universiteit tracht hem aan te trekken als hoogleraar. Tevergeefs. Als directeur van het philosophicum van het Haarlemse grootseminarie vanaf 1945 staat professor Willebrands volop in het leven van de preconciliaire Nederlandse kerk. Hij onderhoudt nauwe contacten met leidende katholieken als Cornelia de Vogel, Klaas Steur en de latere Haarlemse bisschop Jan van Dodewaard. Zijn kennis van het denken van J.H. Newman, maar evenzeer van de klassieke Griekse filosofie, leidde tot een uitgebreide correspondentie en dialoog met de intellectuele elite van zijn tijd.
Oecumene
De jaren 1940 zijn ook het decennium van het ontluikende oecumenische engagement van de katholieke kerk. De langzame transitie laat zich mooi illustreren aan de hand van Willebrands’ eigen biografie: In de jaren 1930 nog onderrichtte hij leden van de Gilde van de Klare Waarheid, zoals Piet Kasteel, in de katholieke apologetiek. Doch, dit verandert gestaag. Als bisschoppelijk afgevaardigde voor oecumenische zaken speelt Willebrands reeds eind jaren 1940 een sleutelrol in de opbouw van contacten tussen katholieken en protestanten. Aanvankelijk is Willebrands betrokken bij het bekeringswerk, en begeleidt hij protestanten naar de Catholica, mettertijd zal dit omslaan naar een houding van dialoog. Willebrands, zijdelings betrokken bij de Larense Kring met figuren als Willem Hendrik van de Pol, Hendrik van der Linde en Godfried Bomans, belichaamt in Nederland de ontwikkeling van de katholieke
oecumene door het omvormen van de Apologetische Vereniging Petrus Canisius tot een meer ‘oecumenisch’ geïnspireerde Sint-Willibrordvereniging. In nauw contact met die andere oecumenepionier uit Noord-Holland, Willem Adolf Visser ’t Hooft, volgt hij de activiteiten van de oecumenische beweging van nabij. Dit engagement zal bepalend worden.
Vanuit Willebrands’ positie als hoofd van de Willibrordvereniging ontstaan enkele initiatieven van groot belang, voor de oecumene én de interreligieuze dialoog. Een instructie van de Congregatie voor de Geloofsleer van 1949, naar aanleiding van de oprichting van de Wereldraad van Kerken een jaar eerder, gaf het startsein voor een breder opgezet initiatief. Vanaf 1952 bekleedt Johannes een sleutelpositie in de oecumenische wereld: samen met zijn vriend Frans Thijssen weet hij een reeks oecumenecentra op Europees niveau (Parijs, Rome, Paderborn, Chevetogne, …) te verenigen onder de koepel van de Katholieke Conferentie voor Oecumenische Vragen, een informeel netwerk van oecumenisch geëngageerde katholieken, onder oogluikend toezicht van Rome, en in overleg met de Nederlandse pater Sebastiaan Tromp.
Dit Europese overlegorgaan zal hét forum bij uitstek blijken waar de ‘ecumenical turn’ van de rooms-katholieke kerk wordt voorbereid. Willebrands werkt er nauw samen met internationale pioniers zoals Charles Boyer, Gustave Thils, Christophe Dumont en Yves Congar. Vertegenwoordigers van de Conferentie zullen ook van nabij aanwezig zijn op de assemblees van de Wereldraad van Kerken en volgen de ontwikkelingen ervan op de voet. Op grond van het netwerk en de expertise die in deze kringen ontstaat wordt aan de vooravond van het
Tweede Vaticaans Concilie een votum voorbereid vanuit de Conferentie met het oog op de “oecumenische agenda” van Vaticanum II. Willebrands is de secretaris van de Conferentie en vormt aldus de spin in het web.
In 1951 wordt Willebrands voorzitter van de Katholieke Raad voor Israël, ook een initiatief dat voortvloeit uit de Willibrordvereniging en waar met name Antoon Ramselaar en Karel Pauwels zich sterk voor inzetten. Hoewel hij geen hoofdrolspeler was, bleef Willebrands, mede dankzij zijn privé-secretaresse van Joodse afkomst, Ottilie Schwartz, voortdurend op de hoogte, en legde ook op dit terrein contacten met internationale protagonisten van de joods-christelijke dialoog als John Oesterreicher. Samen met de oecumene zal dit thema zal voortaan een rode draad vormen doorheen zijn carrière. Mede onder Willebrands’ invloed en begeleiding neemt de rooms-katholieke kerk met
Nostra Aetate later officieel afstand van christelijk antisemitisme. Ook na het concilie zet deze interesse zich voort, wanneer hij vanuit het Secretariaat voor Christelijke Eenheid de Commissie voor Joods-Christelijke Contacten opzet.
Paulus VI benoemt in 1974 Willebrands tot eerste voorzitter van dit orgaan.
Tweede Vaticaans Concilie
Het Tweede Vaticaans Concilie mag dan ook een kantelmoment heten voor Willebrands. In 1959 nog speelde hij een verzoenende rol in een conflict met de Wereldraad op Rhodos, waardoor zijn diplomatieke kwaliteiten velen opvielen. Vanaf 1960 verlaat hij het Nederlandse schouwtoneel, en onder kardinaal Augustin Bea wordt hij secretaris van het door
Johannes XXIII opgerichte Secretariaat voor de Christelijke Eenheid. Willebrands’ ervaring met de oecumene, met het Jodendom, zijn internationale contactennetwerk, zijn diplomatieke kwaliteiten: al deze elementen maken van hem een onopvallende, doch centrale figuur op het Tweede Vaticaans Concilie. Hij wordt met medewerkers als Jean-François Arrighi en Pierre Duprey verantwoordelijk voor dit secretariaat, dat het eerste officiële aanspreekpunt zal worden voor interconfessionele dialoog van de rooms-katholieke kerk. Om dat te doen kan Willebrands terugvallen op het preconciliaire netwerk dat hij reeds zorgvuldig had opgebouwd. In tegenstelling tot
kardinaal Alfrink en andere Nederlandse bisschoppen zoals Bekkers resideert Willebrands
niet op het Nederlands College in de jaren van het concilie en houdt hij ook geen officiële interventies tijdens het concilie. Toch speelde hij een cruciale rol in de coulissen van het concilie. Hij zorgde mede voor de aanwezigheid van niet-katholieke waarnemers op Vaticanum II, en coördineerde de activiteiten van het Secretariaat voor de Eenheid. Vanuit die positie was Willebrands nauw betrokken bij de totstandkoming van drie van de meest betekenisvolle concilieteksten, omdat precies deze documenten de hernieuwde openheid markeren van de katholieke kerk op de buitenwereld: Unitatis Redintegratio herbepaalt de verhouding van de katholieke kerk tot de andere denominaties, Dignitatis Humanae hervormt de kerkelijke visie op godsdienstvrijheid, en Nostra Aetate ten slotte geeft ruimte voor interreligieuze dialoog. Precies door zijn rol in het ontstaan van elk van deze drie documenten is Willebrands één van de architecten van de wende van de katholieke kerk van exclusief denken naar inclusief en dialogaal denken.
Na Vaticanum II
Al tijdens Vaticanum II wordt duidelijk dat het Secretariaat voor de Christelijke Eenheid niet slechts een concilie-orgaan kan blijven, maar ook zal voortbestaan als vast onderdeel van de Romeinse curie. Na het concilie blijft kardinaal Bea er de kardinaal-president van, en blijft ook Willebrands, die in 1964 door Paulus VI tot bisschop wordt gewijd, de secretaris die het dagelijks beheer voert. Voortaan wordt hij op mondiaal vlak hét katholieke aanspreekpunt voor oecumenische contacten met protestantse en orthodoxe geloofsgemeenschappen, met de Wereldraad van Kerken en met het Jodendom.
Dit mondiale aspect is niet zonder belang. Reeds onder Johannes XXIII wordt Willebrands meermaals op diplomatieke missies gestuurd naar Moskou en naar Constantinopel, en het is dan ook dankzij zijn diplomatieke talent dat de historische reizen en ontmoetingsmomenten van Paulus VI met andere religieuze leiders mogelijk worden. Willebrands organiseerde achter de schermen de historische ontmoeting tussen Paulus VI en patriarch Athenagoras in Jeruzalem in 1964, en werkte ook mee aan de verklaring die op de voorlaatste conciliedag werd voorgelezen. Hierin werden de wederzijdse banvloeken tussen Rome en Constantinopel, die in 1054, meer dan negen eeuwen eerder, werden uitgesproken, nietig verklaard. Dergelijke symbolische en theologische handelingen zetten de katholieke kerk definitief op het spoor van de dialoog. Al tijdens het concilie maar zeker erna leidden Willebrands’ inspanningen tot een reeks bilaterale dialogen en tot het uitvaardigen van een Oecumenisch Directorium.
Wanneer in 1969 kardinaal Bea overlijdt, stelt Paulus VI Willebrands aan als opvolger, en van 1969 tot 1989 vervult hij een centrale rol als President van de Pauselijke Raad voor de Eenheid, waarin de aangegane dialogen worden voortgezet en verbreed. Deze jaren kennen ook een periode van bijzondere complexiteit voor Willebrands, want terwijl hij zijn ‘Romeinse’ functie aanhoudt, keert Willebrands in 1975 terug naar Nederland, door Paulus VI aangesteld als aartsbisschop van Utrecht, tot hij in 1983 door kardinaal Simonis wordt opgevolgd.
Met deze dubbelrol staat hij voor een achttal jaren opnieuw in het centrum van de kerkelijke gebeurtenissen in zijn vaderland. Willebrands erft de moeilijke opdracht van kardinaal Alfrink, om te gaan met de crisissituatie (o.m. rond de ambtsproblematiek) en de polarisatie die de Nederlandse katholieke kerk tekende sinds het Landelijk
Pastoraal Concilie te Noordwijkerhout. In 1980 leidt hij met de Belgische kardinaal Danneels de bijzondere Synode voor de Nederlandse Kerkprovincie. De poging tot diplomatie en verzoening bereikte echter nooit de gehoopte resultaten. Verder was Willebrands als aartsbisschop ook verwikkeld in de discussies rond de Katholieke Theologische Hogeschool Utrecht en stond hij in 1979 met Piet Rentinck aan de wieg van het Ariënskonvikt.
Waar het Willebrands nooit helemaal lukte om de eenheid onder katholieken in Nederland te herstellen, blijft zijn verdienste op het domein van de oecumene tot op vandaag onbetwist en is zijn erfenis nog steeds voelbaar. Met name de verhouding van de rooms-katholieke kerk ten aanzien van de andere christelijke kerken en gemeenschappen en de niet-christelijke religies draagt deels zijn signatuur. Bijeenkomsten van religieuze leiders zoals die in Assisi leggen daarvan mooi getuigenis af.
Bron: Tilburg School of Catholic Theology, met dank aan Karim Schelkens.