Lucepedia

Digitale theologische encyclopedie

Verantwoordelijke redacteur dossier: Liuwe Westra
Dossiers » Quaestiones » introductie » Quaestiones (en Responsiones)

Quaestiones (en Responsiones)



Sinds 2005 bestaat de volgende werkdefinitie van vroegchristelijke quaestiones. De term quaestiones verwijst naar een format waarin verschillende literaire genres gebruikt kunnen worden, maar dat in elk geval altijd opgebouwd is uit vragen en antwoorden. In de werken die als zodanig aangeduid worden, moeten de vragen uitdrukkelijk gesteld zijn. Alleen wanneer dit vraag-en-antwoord-format de structuur van het hele werk onderbouwt, kan het werk terecht in de categorie van quaestiones opgenomen worden.

Voorlopers en ontstaan

Hoewel de (exegetische) invulling en uitwerking van deze vroegchristelijke quaestiones voornamelijk door vierde-eeuwse christenen zijn bedacht, is het format zelf overgenomen van voorgangers. Het format werd wel dusdanig aangepast dat het geschikt was voor christelijk-exegetische doeleinden. Een kort overzicht van de vraag-en-antwoord literatuur zoals deze bestond vóór de vierde eeuw na Chr. (beperkt tot de tekstafhankelijke, Bijbelse quaestiones) kan daarom niet ontbreken.

In de jaren ’30 merkte G. Bardy al verschillende overeenkomsten op tussen de Griekse filosofische problêmata kai luseis en de christelijke vraag-en-antwoord-literatuur. Er is één groot verschil te noemen: de inhoud van de christelijke teksten laat zich niet verklaren uit de theoretische setting van de filosofische vraagstukken.

De traditie van joodse midrashim, Philo van Alexandrië en de christelijke quaestiones bespreken vergelijkbare passages uit het Oude Testament. Ook hier dient echter een kanttekening te worden geplaatst: in tegenstelling tot de laatste twee worden in de joodse midrashim de vragen niet expliciet gesteld.

De vorm van ‘vraag en antwoord’ was ook in gebruik bij heidense grammatici. Zij pasten deze didactische methode vooral toe bij het beschrijven van de problemen die ze aantroffen in de Homerische epen.

Sommige quaestiones zijn tekstafhankelijk, terwijl andere (bijv. filosofische) quaestiones juist tekstonafhankelijk zijn. Dit laatste houdt in dat de vragen niet over een specifieke tekst gaan, maar een bredere themathiek bestrijken.

De ontwikkeling van de quaestiones-literatuur moet zonder enige twijfel geplaatst worden binnen een groter kader van literaire activiteiten, ontplooid door vroegchristelijke intellectuelen in de laat-antieke tijd.

Uit het bovenstaande kan worden opgemaakt dat er connecties bestaan tussen christelijke en niet-christelijke vraag-en-antwoord-literatuur. Desalniettemin hebben de geleerden tot op de dag van vandaag nog geen overeenstemming bereikt over de precieze ontstaansgeschiedenis van de vroegchristelijke quaestiones. Twee mogelijke ‘genealogieën’ strijden in dit opzicht om de eerste plaats. Ten eerste is het mogelijk dat de christenen op een gegeven moment de verdediging van de Bijbel als hun gezaghebbende tekst op dezelfde manier aangepakt hebben als hun tegenstanders dat deden met hun teksten, of dat nu heidenen of heretici waren. De tweede optie ­– dat de quaestiones via de werken van Philo van Alexandrië de christelijke gemeenschap binnengekomen zijn – wordt minder vaak genoemd maar is daarom nog niet minder waarschijnlijk. Er is tot nu toe nog geen doorslaggevend bewijs voor het primaat van één van beide suggesties gevonden, hetgeen er wellicht op duidt dat de waarheid in het midden ligt.

Vier voorbeelden

Vier vroegchristelijke Latijnse auteurs hebben met name het quaestiones-format gebruikt: Ambrosiaster, Hieronymus, Augustinus en Eucherius. Deze vier schrijvers hebben elk hun eigen schrijfstijl en een eigen manier waarop zij gebruik maakten van dit format.

Ambrosiaster

De anonieme auteur die veelal als Ambrosiaster wordt aangeduid schreef de Quaestiones Veteris et Novi Testamenti. Dit geschrift gaat in op 127 bijbelse, theologische en liturgische vraagstukken. Deze vraagstukken zijn in te delen in vijf hoofdcategorieën: (1) hypothetische vragen, (2) exegetische vragen, (3) vragen met theologische implicaties, (4) verhelderende (waarom-)vragen en (5) polemische / apologetische vragen. Elke categorie vragen bevat onderwerpen die Ambrosiaster belangrijk achtte voor een goed begrip van het orthodoxe christelijke geloof. De soorten vragen tonen aan dat het zwaartepunt van dit werk wordt gevormd door zijn uitleggende karakter. Deze conclusie benadrukt dat de algemene functie van dergelijke Bijbels-exegetische literatuur voornamelijk was gelegen in haar verhelderende en instruerende aard. Voor christelijke auteurs was het noodzakelijk om een eenduidige visie op en begrip van de Bijbel te ontwikkelen, zowel om langs deze weg zelf tot een beter inzicht te komen, mede met het oog op de eigen gemeenschap, als ook om de Bijbel beter aan buitenstaanders te kunnen uitleggen. De eerste van deze twee motieven lijkt verreweg de belangrijkste rol gespeeld te hebben.

Ambrosiaster toont zich in dit werk een origineel denker die niet aarzelt om krachtige taal te gebruiken. Kennelijk wil hij tot elke prijs benadrukken dat de Schrift geen fouten bevat. Naast de karakteristiek van zijn krachtige taalgebruik duidt het hoge percentage conjuncties vooral op het persuasieve karakter van zijn werk. Aangezien Ambrosiaster als (één van) de eerste schrijver(s) van Bijbelse quaestiones in het Latijn kan worden beschouwd, is het zeer goed mogelijk dat hij nog niet over een bestaande traditie van antwoorden op vragen kon beschikken. In dat geval is zijn overtuigingsdrang ook beter te verklaren. Deze was van meer belang dan in later tijden.

Hieronymus

De tweede schrijver van quaestiones – Hieronymus – heeft tenminste zes brieven geschreven die gerekend kunnen worden tot de vraag-en-antwoord-literatuur. Hieronymus heeft de neiging om zijn geschriften in een ‘geleerden-stijl’ te schrijven. Kennelijk werd hij beschouwd als een expert op het gebied van Bijbelkennis en -uitleg, en hij handelt met dienovereenkomstig gezag. Naast het tentoonspreiden van zijn kennis laat hij echter herhaaldelijk het antwoord op vragen achterwege als die antwoorden al ergens anders te vinden zijn. Dit doet hij echter alleen wanneer hij ervan overtuigd is dat de ontvanger van zijn brief dat antwoord ook inderdaad zelf elders kan vinden. De verschillen tussen de brieven zijn zowel terug te voeren op de verschillen tussen zijn correspondenten als op hun gelegenheidskarakter. Daardoor kan het gebeuren dat enkele van zijn brieven een rode draad missen, terwijl andere slechts een beperkt aantal onderwerpen behandelen.

Hieronymus’ taalgebruik kan het beste omschreven worden als ‘zelfverzekerd en zelfbewust’. Hij kiest voor een wetenschappelijke aanpak, als een ter zake kundige professor die zijn studenten over de Schrift inlicht. Zijn exegetische antwoorden – zowel de letterlijke als de allegorische – zijn over het algemeen aan de lange kant. Een ander opmerkelijk kenmerk van Hieronymus is zijn neiging om geen antwoord te geven als het antwoord elders al eerder door hemzelf of een ander is gegeven.

Augustinus

Wat zijn schriftelijke nalatenschap betreft stijgt Augustinus ver uit boven Hieronymus. Mede hierdoor zijn we ook bij Augustinus in staat om zijn werken onderling te vergelijken. In een aantal opzichten vertonen deze twee auteurs frappante overeenkomsten met elkaar. Net als bij Hieronymus zijn Augustinus’ quaestiones geschreven op verzoek van verschillende personen: vrienden, medepriesters, leken, maar soms ook op eigen initiatief. Ook Augustinus behandelt soms slechts één onderwerp (zoals in de Expositio quarundam propositionum ex epistola ad Romanos), soms een beperkt aantal onderwerpen (zoals in zijn brief aan Simplicianus), en soms een grote verscheidenheid aan vraagstukken (zoals in zijn De diversis quaestionibus 83).

Augustinus heeft in zijn vraag-en-antwoord-geschriften een voorliefde voor een beperkt aantal ‘formules’: introductiezinnen die aangeven dat hij een Bijbels vers citeert. Hoewel deze formules verschillende vormen konden aannemen, kwamen ze uiteindelijk allemaal neer op: ‘wat betekent het dat hij zegt…’ (quid est autem quod ait), of: ‘er zou onderzocht moeten worden waarom er gezegd is…’ (quaerendum est quomodo dictum est). Variëteit is ook te vinden in zijn stijl. Augustinus past zijn taalgebruik aan aan zijn correspondent of geadresseerde. Wanneer hij schrijft aan een recent tot het geloof bekeerde is zijn stijl aantoonbaar anders dan wanneer hij zich richt tot iemand die hoog opgeleid is en al veel van het geloof afweet. Zijn antwoorden volgen meestal het spoor van de letterlijke exegese, alhoewel hij zo nu en dan ook een allegorische betekenis verschaft. Een vraag kan ook meer dan één antwoord krijgen en het lijkt dan soms wel alsof Augustinus zijn antwoorden opschrijft terwijl hij eigenlijk nog bezig is na te denken over zijn antwoord.

Hoe divers ook, Augustinus’ geschriften zijn verbonden door tenminste twee gemeenschappelijke kenmerken. In de eerste plaats is de formulering van zijn vragen (en antwoorden) behoorlijk consistent. Zijn voorkeur voor introductieformules is dan ook reeds genoemd. Een tweede en wellicht belangrijker punt is het feit dat Augustinus’ quaestiones geschreven werden rond dezelfde tijd als zijn andere werken over hetzelfde of een vergelijkbaar onderwerp. Dit heeft tot de conclusie geleid dat zijn vraag-en-antwoord-werken (in elk geval ten dele) gediend kunnen hebben als notities of bouwstenen voor andere, meer uitgebreide en thematisch uitgewerkte geschriften waarin hij zijn ideeën en gedachten uiteenzette.

Augustinus – zoals al eerder vermeld – lijkt zijn antwoorden op de gegeven vragen te formuleren, terwijl hij zelf nog volop in een denkproces zit. De formulering van zijn vragen lijkt erop te duiden dat Augustinus geen pasklaar antwoord voorhanden heeft op het moment van schrijven, maar tijdens het schrijfproces zelf langzaam op ideeën komt. Eén van zijn favoriete methodes voor het formuleren van een antwoord is het syllogisme; veel van zijn vragen worden namelijk op deze manier beantwoord.

Eucherius

Eucherius van Lyon gebruikte het format van vragen en antwoorden op een wel zeer specifieke manier. Hij bedacht geen eigen oplossingen, maar viel terug op de antwoorden en oplossingen die zijn voorgangers hadden gegeven. Dit wil echter niet zeggen dat Eucherius slaafs de antwoorden van zijn voorgangers overschreef. Integendeel, hij koos die antwoorden uit die hem het beste bevielen en herschreef ze vervolgens in zijn eigen stijl. Deze stijl wordt gekenmerkt door een grote voorliefde voor brevitas, oftewel ‘beknoptheid’. Wanneer we Eucherius’ antwoorden vergelijken met die van zijn voorgangers, blijkt keer op keer dat Eucherius hun antwoorden zeer correct, maar wel in een notendop weergeeft. Over het algemeen zijn deze antwoorden nooit helemaal identiek aan die van zijn auctores. Nog afgezien van het aspect van beknoptheid zijn er vaak ook andere kleine afwijkingen te vinden. Dit kan erop wijzen dat Eucherius zijn eigen ideeën toevoegde aan die van zijn voorgangers, of dat hij de oplossingen van verschillende voorgangers op zijn eigen wijze in elkaar liet overgaan.

Een ander contrast tussen Eucherius en zijn drie voorgangers in het componeren van quaestiones-werken is dat Eucherius bijna elk Bijbelboek aanstipt in zijn Instructiones, zelfs die boeken die in eerdere quaestiones bijna niet genoemd werden. Kennelijk wilde Eucherius een handboek samenstellen waarin de belangrijkste exegetische vraagstukken terug te vinden waren. De meeste aandacht gaat uit naar het Oude Testament, met name naar de Psalmen, wat verklaard zou kunnen worden als een gevolg van zijn ascetische c.q. monastieke oriëntatie.

Karakteristiek voor Eucherius is zijn neiging om korte antwoorden te formuleren. Zelfs als hij een uitgebreid antwoord van één van zijn voorgangers herschrijft in zijn eigen bewoordingen blijkt hij in staat om in enkele woorden te zeggen waar zijn voorgangers een omhaal van veel woorden nodig hadden. Kortom, Eucherius’ antwoorden zijn de gecomprimeerde antwoorden van zijn voorgangers.

[door Annelie Volgers]



Bron: Tilburg School of Catholic Theology, met dank aan Annelie Volgers.