Lucepedia

Digitale theologische encyclopedie

Verantwoordelijke redacteur dossier: Karin Leeuwenhoek
Dossiers » Oecumenische dialogen » introductie » De rooms-katholieke kerk, de oecumenische beweging en de oecumenische dialoog

De rooms-katholieke kerk, de oecumenische beweging en de oecumenische dialoog

Door dr. Ton van Eijk 

De rooms-katholieke kerk en de oecumenische beweging 

Met recht kan worden gezegd dat op het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965) de rooms-katholieke kerk (voortaan RKK) zich heeft geopend naar buiten. Vooral drie documenten getuigen daarvan: de Pastorale Constitutie Gaudium et Spes betekende een opening naar de hedendaagse cultuur, in de Verklaring Nostra Aetate werd de houding tegenover andere godsdiensten bepaald en in het Decreet over het oecumenisme Unitatis Redintegratio (UR) die ten opzichte van andere christelijke geloofgemeenschappen. De RKK verscheen pas laat op het toneel van de oecumenische beweging; die bestond al vanaf het begin van de vorige eeuw en de oosters-orthodoxe kerken, met wie de RKK zich verwant weet, namen er al aan deel. De RKK kwam ook van ver. Nog in 1928 had paus Pius XI met zijn encycliek Mortalium Animos afstand genomen van de oecumenische beweging, omdat die zou streven naar een federatie van gelijkwaardige kerken en de band van de liefde zou stellen boven gemeenschappelijk verwoord geloof. Voor de RKK daarentegen kon een oecumenische beweging geen ander doel hebben dan de terugkeer van de afgedwaalden naar de enige ware Kerk. De RKK was dan ook afwezig bij de oprichting van de Wereldraad van Kerken in Amsterdam (1948). Toch kwam het Oecumenedecreet niet uit de lucht vallen. De weg ernaartoe was geplaveid door initiatieven van individuele personen of groepen. Zo waren er de zogenaamde Mechelse Gesprekken van rooms-katholieken met anglicanen, de Katholieke Conferentie voor Oecumenische Vragen waaraan individuele theologen uit verschillende West-Europese landen deelnamen, onder wie de latere kardinaal Willebrands, en ten slotte in Duitsland de Jäger-Stählinkreis.

Er was dus al een oecumenische beweging en er bestond al een Wereldraad van Kerken voordat de RKK aan het oecumenisch avontuur begon. In de Wereldraad zijn drie eerder bestaande bewegingen samengekomen: die voor Geloof en Kerkorde, die voor Leven en Werk (‘praktisch christendom’) en voor Missie en Evangelisatie. De RKK is geen lid van de Wereldraad. Wel bestaat er een relatie die is geïnstitutionaliseerd in de Joint Working Group, die verschillende teksten over zaken van gemeenschappelijk belang heeft gepubliceerd. Ook is de RKK met een flinke delegatie van theologen vertegenwoordigd in de Commissie voor Geloof en Kerkorde (Faith and Order). Zo hebben dus ook rooms-katholieke theologen meegewerkt aan een aantal belangrijke studies die deze commissie heeft gepubliceerd (zie onder).

Luidens de titel van het Oecumenedecreet is het doel waarnaar de RKK in de oecumenische beweging streeft ‘het herstel van de eenheid’. De visie waarin dit een terugkeer van de afgedwaalden tot ‘de kerk van Rome’ zou inhouden is na het concilie ook door het Vaticaan meermalen afgewezen. De RKK spreekt nu niet meer van de afgedwaalden, maar van de afgescheiden geloofsgemeenschappen, die van het Oosten zowel als van het Westen. Wat nieuw is in de benadering van het Oecumenedecreet is dat nu niet alleen individuele niet-katholieke christenen serieus worden genomen maar ook de geloofsgemeenschappen waartoe ze behoren. Daarvan zegt het concilie dat ‘de Geest van Christus niet weigert ze te gebruiken als heilsmiddelen’ (UR 3). Aan de afscheiding uit het verleden hebben de nu levende christenen geen schuld. Bovendien is die scheiding niet tot de bodem gegaan. Gesproken wordt in termen van gemeenschap (communio). Van individuele niet-katholieke christenen en hun kerken wordt nu gezegd dat zij in onvolledige gemeenschap zijn met de RKK. Die gemeenschap laat verschillende graden toe, afhankelijk van de mate waarin het geloof gedeeld wordt. Zo is die van de oosters-orthodoxe kerken tot de RKK groter dan die van de afgescheiden kerken in het Westen, met uitzondering van de oud-katholieken. Het herstel van de eenheid is dus het vervolledigen van een reeds bestaande onvolledige gemeenschap.

Met enig recht kan men spreken van een avontuur dat de RKK met haar intrede in de oecumenische beweging begint. Want zij voert niet geringe pretenties, die door andere kerken als arrogant kunnen worden ervaren. Zij is er namelijk van overtuigd dat in haar ‘de volheid van de genademiddelen’ aanwezig is. We moeten dan denken aan het geloof zoals het (soms met groot gezag) wordt verwoord en in de liturgie, vooral de sacramentele, wordt gevierd, maar ook aan de ordening en de structuur van de gemeenschap zelf (het ambt van bisschop, waaronder dat van de bisschop van Rome). Daarom kan het concilie zeggen dat bij alle afscheidingen, de eenheid van de Kerk van Christus niet verloren is gegaan, maar ‘onverliesbaar voortleeft in de katholieke Kerk’ (UR 4). Met andere woorden, de ene Kerk van Christus is in 1054 en ‘1517’ niet onzichtbaar geworden maar in de geschiedenis aanwijsbaar gebleven. Toch betekent dit niet dat de Kerk van Christus samenvalt of identiek is met de RKK. Dat dat niet het geval is kan men afleiden uit een zinsnede uit de Constitutie over de Kerk (Lumen Gentium). Die luidt: ‘Deze Kerk [van Christus, vE] …. gaat voort te bestaan in de katholieke Kerk, die door de opvolger van Petrus en de met hem verenigde bisschoppen wordt bestuurd…..’ (8). In plaats van ‘gaat voort te bestaan’ (subsistit in) had een eerdere redactie van de tekst ‘is’ (est). Velen vinden dit een belangrijke wijziging, omdat nu de RKK niet zonder meer wordt geïdentificeerd met de Kerk van Christus; anderen hechten er minder betekenis aan.

Dat de volheid van de genademiddelen zich in de RKK bevindt wil niet zeggen dat zij bij de oecumenische beweging niet zelf te winnen zou hebben. Zo lezen we in het Oecumenedecreet ook dat door het feit dat vele gedoopte christenen van haar volledige gemeenschap zijn afgescheiden het ‘voor de Kerk zelf moeilijker wordt de volheid van de katholiciteit in ieder opzicht … tot uitdrukking te brengen.’ (UR 4) Bovendien was het concilie zich er wel van bewust dat serieus oecumenisch engagement de verplichting tot vernieuwing van de eigen kerk met zich meebrengt: ‘De Kerk wordt op haar pelgrimstocht opgeroepen tot onafgebroken hervorming, die zij als aardse en menselijke instelling voortdurend nodig heeft.’ (UR 6) Met deze woorden maakt de RKK zich een adagium van de Hervormers uit de 16e eeuw eigen: de Kerk is altijd hervormingsbehoeftig (ecclesia semper reformanda). De invloedrijke Franstalige Groupe des Dombes liet in 1990 een brochure het licht zien waarvan het onderwerp de bekering van de kerken is. De hervorming waarvan het concilie spreekt kan betrekking hebben op de zeden, de kerkelijke discipline en de formulering van de leer, welke laatste wel moet worden onderscheiden van de geloofsinhoud (ibid.). Een goed voorbeeld van deze wil tot vernieuwing gaf paus Johannes Paulus II in zijn encycliek Ut unum sint (1995; zie de literatuursectie). Daarin verklaart hij zich bereid tot een gesprek met andere kerken (hij denkt vooral aan die van het Oosten) over de gestalte en de uitoefening van het pausschap.

De RKK is met groot elan aan haar oecumenisch avontuur begonnen. Het Secretariaat voor de bevordering van de eenheid van de christenen, dat al voor het concilie in het leven werd geroepen, werd later als Raad geïntegreerd in de Romeinse Curie. Vertegenwoordigers van andere kerken, die voor het concilie werden uitgenodigd, hebben in de verschillende commissies een bijdrage geleverd. Vrij spoedig na het einde van het concilie verscheen, in twee delen (1967 en 1970), een Directorium met uitvoeringsbepalingen. Nadat in 1983 een nieuw kerkelijk wetboek was uitgegeven werd in 1993 een tweede versie van dit Directorium gepubliceerd (zie de literatuursectie). Het presenteert zich als ‘een instrument ten dienste van de hele kerk’ en ‘wil de kerk stimuleren, voorlichten, voorgaan en in bepaalde gevallen ook verplichtende richtlijnen geven.’ (6) Het zou niet goed zijn zich blind te staren op de hier en daar als beperkend ervaren verplichtende richtlijnen, die vooral betrekking hebben op de gemeenschap in het sacramentele leven. In het laatste hoofdstuk (V) worden talrijke mogelijkheden tot samenwerking met andere kerken geopperd. En opdat de gelovigen en vooral degenen die in de kerk een bijzondere verantwoordelijkheid dragen niet onwetend zijn van deze mogelijkheden is een heel hoofdstuk gewijd (III) aan oecumenische vorming.

Dialoog

Een belangrijk aspect van de oecumenische beweging is de dialoog. We doen er goed aan hierbij niet alleen en zelfs niet op de eerste plaats te denken aan de theologische gesprekken die theologen, daartoe door hun kerken gemandateerd, met elkaar voeren. In een algemene zin is dialoog een ander woord voor iedere vorm van communicatie tussen kerken (en hun individuele leden) die niet woordeloos is. En in die zin is die dialoog er altijd geweest en zal er ook altijd zijn. Ook de officieel gearrangeerde disputaties ten tijde van het ontstaan van de Hervorming, de strijdgesprekken en -geschriften en zelfs giftige polemieken door de eeuwen heen zijn een vorm van dialoog. Het zijn de toon waarop, de sfeer waarin en het doel waarmee het gesprek wordt gevoerd die in het oecumenisch tijdperk veranderd zijn. Echte dialoog veronderstelt de bereidheid tot luisteren en van elkaar te leren. Met de gesprekspartner wordt ‘op voet van gelijkheid’ (par cum pari, UR 9) gesproken. En het uiteindelijk doel van het gesprek blijft het herstel van de volledige gemeenschap, hoe ver die soms ook weg ligt, want ‘ze schept reeds gemeenschap zonder ooit tot een definitief eindpunt te geraken.’ (Vercruysse, 168, zie de literatuursectie). Die dialoog is er niet alleen altijd geweest, ze moet er ook altijd zijn, ook als het doel bereikt is. Hij ‘is niet alleen het middel om tot eenheid te komen. Het is evenzeer de noodzakelijke voorwaarde om ze te bewaren.’ (ibid.) Hiermee is impliciet al te kennen gegeven dat de nagestreefde eenheid geen uniformiteit betekent, maar de rijkdom van de verscheidenheid kent.

De gesprekken die de kerken op theologisch niveau met elkaar voeren zijn van internationale en nationale, van multilaterale en bilaterale aard. Die welke onder auspiciën van de Commissie voor Geloof en Kerkorde (FO) van de Wereldraad worden gehouden zijn multilateraal en (uiteraard) internationaal. Drie projecten van FO moeten met name worden genoemd. Daar is op de eerste plaats het Lima- of BEM-rapport (1982). BEM – vanwege het onderwerp: Baptism, Eucharist en Ministry; Lima – vanwege de plaats waar de Commissie overeenstemming bereikte over de tekst. Doop, eucharistie en ambt zijn alle drie van groot belang voor leven en structuur van de Kerk. Het gesprek hierover was al lang voor de oprichting van de Wereldraad gaande. Volgens goed gebruik van FO werd het rapport alle deelnemende kerken (dus inclusief de RKK) voor commentaar toegezonden. De meeste kritiek gold het gedeelte over het ambt. Dat is niet verrassend. Met het ambt staat de hele structuur van de Kerk op het spel en daarover is de verdeeldheid het grootst. Van het Limarapport (en niet alleen daarvan) telt het de meeste nummers. Een obstakel dat na het verschijnen van het Limaraport en de discussie daarover is komen liggen op de weg naar erkenning van elkaars ambten is het feit dat verschillende kerken, waaronder de aan de RKK zo nabije als de anglicaanse en de oud-katholieke, zijn overgegaan tot het wijden van vrouwen – een kwestie die het Limarapport nog had opengelaten.

Vervolgens heeft FO zich ingespannen te komen tot een alle kerken verbindende geloofsbelijdenis. Vooral op aandringen van de kerken van het Oosten heeft men uiteindelijk gekozen voor de geloofsbelijdenis van Nicea-Constantinopel. Die heeft men uitgegeven met uitleg en een eigentijds commentaar (Het ene geloof belijden, 1995). Onder auspiciën van de Raad van Kerken in ons land is daarvan een nieuwe vertaling gemaakt, die door de Nederlandse bisschoppenconferentie is afgewezen. Terwijl in deze twee projecten de ecclesiologie al volop in het geding was, heeft FO ten slotte gewerkt aan een studie over de aard en het doel of de zending van de Kerk. Van deze tekst zijn twee eerdere versies verschenen (1998, 2005); men heeft nu een derde, definitieve het licht doen zien waarvan ook een Nederlandse vertaling in het vooruitzicht is gesteld (2013). De ene Kerk wordt ten slotte ook gekenmerkt door een bepaalde levensstijl. Daarom heeft FO zich ook in minder bekende studies beziggehouden met de relatie tussen ecclesiologie en (vooral sociale) ethiek (Kostbare eenheid, Ned. vert. 1995, en twee vervolgstudies).

Vele kerken of kerkfamilies zijn met elkaar bilaterale dialogen aangegaan. De resultaten van de gesprekken die tussen en 2005 zijn gevoerd zijn gebundeld in drie volumes die samen om en nabij de 1900 bladzijden tellen (zie de literatuursectie). Daaronder zijn ook die welke de RKK met zeer verschillende partners heeft gevoerd. De oosterse kerken, zowel de orthodoxe als de oriëntaalse, worden door de RKK haar meer nabij geacht dan die van het Westen, omdat zij de opvolging in het bisschopsambt hebben bewaard en omdat mede daarom hun sacramenten als geldig worden erkend. Dat zij toch met de kerken van het Oosten later in gesprek is getreden dan met die van het Westen heeft zijn reden in het feit dat zij de dialoog van de liefde (uitwisseling van betekenisvolle gestes) vooraf heeft willen laten gaan aan die van de waarheid. De dialoog met de oosterse kerken die ressorteren onder het oecumenisch patriarchaat van Constantinopel heeft enige tijd gestagneerd vanwege het door de orthodoxen bestreden bestaansrecht van die delen van hun kerken die met de zetel van Rome verenigd (‘geünieerd’) zijn. Zij vinden dit uniatisme een vorm van proselitisme.

De dialoog met de kerken van het Westen is omvattender en complexer, omdat de breuk die daar met de Reformatie ontstond dieper ging en tot onderling verschillende kerkgemeenschappen leidde. Behalve met pinkster- en evangelicale geloofsgemeenschappen, de Disciples of Christ (alleen in de VS), de baptisten en de doopsgezinden (mennonieten) heeft de RKK op mondiaal niveau gesproken met anglicanen, lutheranen, gereformeerden (Reformed) en methodisten. De volgorde van de laatste vier is bepaald door de mate van gemeenschap met de RKK. De gesprekken met deze kerkfamilies strekten zich over meerdere rondes uit en hebben ook het meeste opgeleverd. Dat was ook de reden voor kardinaal Kasper en de pauselijke Raad voor de Eenheid om er de balans van op te maken (2009; zie de literatuursectie). De wijze waarop het materiaal geordend is laat zien over welke onderwerpen deze en andere dialogen gaan: het gemeenschappelijk geloof in Christus en de Drie-Ene God, de rechtvaardiging en de heiliging, de Kerk en de sacramenten van doop en eucharistie. Zoals te verwachten neemt het gesprek over de Kerk de meeste plaats in. Tenslotte betrof de breuk de plaats van de rol van de Kerk in de bemiddeling van Gods heil. In dat kader komen dan aspecten daarvan aan de orde als de apostoliciteit van de Kerk, het ambt en het gezag dat daaraan wordt toegeschreven en de verhouding tussen de Schrift en de Traditie. Twee momenten van deze dialogen mogen niet onvermeld blijven. Dat zijn de ook door Rome officieel vastgestelde volkomen overeenstemming tussen de RKK en de Anglican Communion inzake de eucharistie als men daarbij even afziet van het ambt (1994) en de Gemeenschappelijke Verklaring over de rechtvaardiging tussen RKK de lutheranen (1999). Op de rapporten van de meeste andere dialogen is geen gezagvol antwoord van Rome verschenen.

Ook op nationaal niveau hebben dialogen tussen de kerken plaatsgevonden. Sommige ervan zijn ook voor de wereldwijde dialoog van betekenis geweest. In dit verband moeten worden genoemd de werkzaamheden van de al genoemde Groupe des Dombes, van lutheranen en rooms-katholieken in de VS, en die van de Arbeitsgemeinschaft Christlicher Kirchen in Duitsland. In ons land zijn onder auspiciën van de Raad van Kerken gesprekken gevoerd over de Maaltijd van de Heer en het daarmee verbonden ambt, eerst vanuit een theologische en vervolgens een liturgische gezichtshoek (resp. 1975 en 1989). Daaraan namen behalve de oud- en de rooms-katholieke kerk ook steeds in de nu in de Protestantse Kerk (PKN) verenigde kerken deel. Later toog een anders samengestelde commissie onder auspiciën van dezelfde kerken aan het werk. Die introduceerde met een serie deelstudies in ons land de tekst die het resultaat was van de tweede ronde van de internationale gereformeerd-katholieke dialoog over de Kerk (Kerk tussen erfenis en opdracht, 1994) en reflecteerde vervolgens over een document van de Joint Working Group van Wereldraad en RKK over de verhouding tussen de lokale en de universele kerk (Of All Times and of All Places, 2001).

Ten slotte

De tijd dat ieder bisdom in ons land een minstens gedeeltelijk daartoe vrijgesteld oecumenisch gedelegeerde had en dat op theologische faculteiten een vak oecumenica werd gedoceerd ligt al enige tijd achter ons. Wel is er binnen de RKK de Katholieke Vereniging voor Oecumene St. Athanasius en St. Willibrord voor de oecumene van zowel de kerken van het Westen als die van het Oosten. En ten slotte is er de al enkele keren genoemde Raad van Kerken in Nederland met zijn beraad- en werkgroepen. Zijn activiteiten beperken zich zeker niet tot het theologisch geloofsgesprek, maar strekken zich ook uit over maatschappelijke vragen (vluchtelingen, zorg, sociale wetgeving).


Bron: Tilburg School of Catholic Theology, met dank aan Ton van Eijk.