Het Bijbelboek Micha is vernoemd naar de gelijknamige profeet die erin optreedt. De naam Micha betekent in het Hebreeuws ‘wie is als JHWH’. In de versio vulgata, de Latijnse vertaling van de bijbel, is de naam van het boek (en van de profeet) Michaeas. In de Griekse vertaling van het Oude Testament, de Septuagint, wordt de naam van het Bijbelboek weergegeven als μιχαιας (‘Michaias’). In het Engels verschuift de ‘h’ naar het einde van de naam: Micah.
Het Bijbelboek Micha behoort tot de verzameling geschriften die in de joodse traditie wordt aangeduid als nevi’im of ‘profeten’. Binnen deze groep Bijbelboeken is er nog een tweedeling gemaakt tussen enerzijds nevi’im rishonim of ‘vroege profeten’, en nevi’im aharonim of ‘late profeten’. Micha behoort tot die laatste groep, en wordt samen met nog elf profetische boeken (Hosea, Joël, Amos, Obadja, Jona, Nahum, Habbakuk, Sefanja, Haggai, Zacharia en Maleachi) tot de ‘twaalf kleine profeten’ gerekend. In de Hebreeuwse bijbel is de volgorde als volgt: eerst komen de vijf boeken van de Torah, dan de nevi’im, en ten slotte de ketuvim of ‘geschriften’. De kleine profeten komen binnen de afdeling nevi’im als laatste. Micha is het zesde boek van de kleine profeten: het volgt op het Bijbelboek Jona en wordt gevolgd door het boek Nahum.
Ook binnen de canonieke volgorde van de christelijke bijbel is het Bijbelboek Micha het zesde van de twaalf kleine profeten. Deze twaalf zijn echter niet te vinden in het midden van het Oude Testament, maar aan het einde. Dit komt omdat men de indeling naar ketuvim en nevi’im in de christelijke canon grotendeels heeft laten varen.
[De onderstaande tekst is een fragment uit het hoofdstuk Joël, Obadja, Nahum, Habakuk, Sefanja, Haggaï, Zacharia, Maleachi, geschreven door Klaas Spronk en verschenen in: Jan Fokkelman, Wim Weren (red.), De Bijbel Literair, Zoetermeer/Kapellen 2005.]
Direcht daarna volgt er een radiale overgang. Hiervoor gebeurde dat doorgaans bij de overgang van het ene naar het andere boek, maar Micha slaat na de genoemde harde woorden over de Sion in het daaropvolgende hoofdstuk een heel andere toon aan. Dat wordt ingeleid met een tijdsaanduiding die herinnert aan de al vaak aangekondigde ‘dag van de HEER’: ‘Op het eind van de dagen zal het gebeuren dat de berg van het huis van de HEER vast zal staan’(4:1; zie ook v.6). Nu valt er ook weer een ander licht op de volken. Het ideaal is dat zij de weg naar de Sion vinden (4:1-2). De bittere wekelijkheid is dat de volken zich tegen Israël en zijn God keren, maar God zal zijn volk tegen hen en met name tegen het binnenvallende Assur (5:4-5) beschermen.
Het boek eindigt met een woordspel op de naam Micha: ‘Wie is God als U’(7:18). Daarbij wordt de belijdenis van Exodus 34:6-7 weer aangehaald: ‘die de ongerechtigheid vergeeft, die voorbijgaat aan de zonde, (…) die zijn toorn niet altijd laat duren, maar zijn vreugde vindt in goedheid’. Het is een kernachtige samenvatting van de boodschap van de profeet, waarbij in de volgende verzen ook een verband gelegd wordt met de geschiedenis van het verbond vanaf Abraham. Via deze woorden is het boek Micha ook verbonden met Jona en met de nu volgende profetie va Nahum (zie 1:3). Als daarin nu weer een scherp oordeel over een ander volk wordt uitgesproken, dan mag dat niet los gezien worden van het heldere inzicht van Micha dat Israël zelf niet boven de Wet staat.
Het boek Micha maakt binnen het geheel van de twaalf profeten ook duidelijk dat ook voor de andere volken geldt dat men niet voor eens en altijd een oordeel kan vellen. Bij Jona kwam het nog goed met Nineve, omdat het zich tijdig bekeerd. In Micha wordt de hoop uitgesproken dat alle volken zich ooit zo naar God zullen toekeren, maar wordt tevens vastgesteld dat Assur weer in de oude fout vervalt. Dat roept als het ware de profetie van Nahum op.