Martin Heidegger, De oorsprong van het kunstwerk, Amsterdam, 2009, 104 blz.
In 1935/36 hield de Duitse filosoof Heidegger (1889-1976) drie voordrachten waarin hij voor een breed publiek gedachtengoed uiteenzette waarmee hij later beroemd zou worden: waarheid niet als stand van zaken, maar als gebeuren; als het uit de verborgenheid te voorschijn treden van het zijnde; als doorbraak in een tot dan toe duistere samenhang; als het zijnde dat door te zijn een wereld van betekenis openlegt, enz. [..] Men kan dat ook meemaken bij het bestuderen van deze teksten over het kunstwerk. Men maakt de filosoof mee terwijl hij bezig is zijn vergezichten te ontdekken. Het kunstwerk - Heidegger kiest als voorbeelden een schilderij van Van Gogh, een Griekse tempel, een gedicht - en wat een kunstwerk teweegbrengt, blijken bij uitstek geschikt om te illustreren, hoe een zijnde als het de kans krijgt om echt te zijn, een eigen wereld opent die voordien niet bestond. De vertaling, samen met de inleiding van Gadamer uit 1960, is fraai.
(Biblion recensie, Drs. N. Versluis)