Volgens Clemens van Alexandrië, Hieronymus, en Serapion van Thmuis (Egypte) is Barnabas geschreven door de apostel Barnabas, de reisgenoot van Paulus. Weinig hedendaagse onderzoekers onderschrijven dit. Hoofdredenen hiervoor zijn de datering (zie onder) en de anti-judaïstische, antinomistische toonzetting van Barnabas die niet in overeenstemming lijkt met de beschikbare informatie over de apostel Barnabas (Gal. 2:13 e.v.).
Aangezien de titel waarschijnlijk niet oorspronkelijk is en het geschrift zélf geen melding maakt van de naam van de auteur, is er in strikte zin geen sprake van pseudepigrafie. Met betrekking tot de oorsprong van de titel zijn verschillende voorstellen gedaan: (1) De auteur heette Barnabas en is per ongeluk geïdentificeerd met de bijbelse figuur; (2) Een anoniem geschrift is toegeschreven aan de apostel Barnabas, mogelijk om het geschrift te voorzien van apostolisch gezag.
De auteur van Barnabas is vaak voorgesteld als een passieve redactor van bronnenmateriaal. In recentere studies wordt gepleit voor een actievere rol van de redactor die de gebruikte bronnen inzet voor zijn eigen agenda. Het is onduidelijk of deze redactor een (hellenistische) Jood was of niet. Wat pleit voor een Joodse oorsprong, zijn typisch Joodse karakteristieken, zoals bekendheid met Joodse tradities en het gebruik van Joodse exegetische methoden. Echter, de bekentenis in 16.7 dat er een tijd was ‘voor we God geloofden’ en dat het hart toen ‘vol afgodsbeelden en een huis met demonen’ was, lijkt een heidense achtergrond te suggereren.
De meeste onderzoekers zien Egypte (Alexandrië) als de plaats van ontstaan. Argumenten hiervoor zijn de vroege Egyptische attestatie en overeenkomsten met Alexandrijnse Joods-christelijke tradities, zoals de allegoriserende bijbeluitleg en het belang van diepere inzichten (gnosis). Anderen denken aan Syrië, Palestina of Klein-Azië.
Met het oog op de datering hebben twee passages uit Barnabas de aandacht getrokken van onderzoekers: 4.4-5 en 16.3-5. De eerste passage verhaalt, met ondermeer een verwijzing naar Daniël 7, hoe een kleine koning, die zelf de elfde is, drie anderen ten val brengt. Als kandidaat voor de ‘kleine koning’ zijn onder meer voorgesteld Vespasianus (69-79), die Galba, Otho en Vitellius opvolgde, en Nerva (96-98), de opvolger van de drie Flaviaanse keizers Titus, Domitianus en Saturninus. De voorstellen zijn interessant, maar speculatief, omdat de verwoording in Barnabas cryptisch is en uiteindelijk geen enkel voorstel op bevredigende wijze erop aansluit.
De tweede passage, 16.3-5, lijkt op het eerste gezicht meer houvast te bieden. In dit gedeelte wordt verwezen naar de verwoesting van de tempel in Jeruzalem, wat betekent dat Barnabas in ieder geval na 70 na Chr. geschreven moet zijn. Daarnaast bevat de passage in 16.3-4 ook aanwijzingen voor een mogelijke herbouw van de tempel. Deze informatie zou tot een specifieke datering kunnen leiden, ware het niet dat de exacte verwoording in de handschriften op dit punt niet eenduidig is en op basis hiervan zowel een datering tussen 132 en 135 na Chr. als een datering van rond 117 na Chr. verdedigd kan worden.
Er zijn overigens onderzoekers die menen dat bovengenoemde passage niet verhaalt van een fysieke tempel, maar een geestelijke. In dat geval heeft het geen enkele zin meer te zoeken naar een overeenkomstige historische gebeurtenis en vervalt elk aanknopingspunt voor datering.
Concluderend kan gesteld worden dat Barnabas grofweg gedateerd moet worden tussen de verwoesting van de tempel in Jeruzalem in 70 na Chr. en de herbouw van de stad door Hadrianus na de opstand onder Bar Kochba in 135 na Chr., met een voorkeur voor een datering tussen 132 en 135 na. Chr.
Barnabas wordt onderverdeeld in 21 hoofdstukken en kan grofweg gesplitst worden in twee hoofddelen die worden gevormd door de hoofdstukken 2-16 en 18-20. Na een inleidend gedeelte (1), verdedigt de auteur in het, sterk polemische, eerste hoofddeel de stelling dat het verbond niet aan de Joden, maar aan de christenen toebehoort. Zij zijn degenen die de wet op de juiste (geestelijke) wijze interpreteren en naleven. Achtereenvolgens komen ter sprake: introductie en doel van schrijven (1), de offers (2), het vasten (3), het verbond voor de christenen (4), Christus’ offer voorzegd in het Oude Testament (5-8), de besnijdenis (9), de voedselwetten (10), de doop (11), het kruis en Christus’ offer (12), het verbond voor de christenen, (13), de Joden hebben het verbond verloren (14), de sabbat (15), de tempel (16). Na een overgangshoofdstuk (17) volgt het tweede hoofddeel met een uiteenzetting van de ‘twee wegen’ (18-20). Het geschrift eindigt met een aansporing tot een godvrezende levenswandel (21).
Er is veel gediscussieerd over de relatie tussen de hoofdstukken 1-17 en 18-21, en daarmee samenhangend, de eenheid van Barnabas. Zo is voorgesteld dat 18-21 geen deel uitmaakte van het origineel. Met name oudere studies propageren uiteenlopende interpolatie-theorieën die impliceren dat een latere redactor nieuw materiaal ingevoegd heeft in een bestaand document. Tegenwoordig gaan de meeste onderzoekers ervan uit dat de redactor geput heeft uit verschillende bronnen (tradities), maar dat de eindvorm van het geschrift een eenheid vormt.
In 1.5b stelt de auteur dat hij schrijft, opdat de lezers naast geloof ook volmaakte kennis (gnosis) zullen hebben. Deze kennis wordt ontvouwd in het eerste hoofddeel (1-17). Naast deze kennis kent de auteur nog ‘andere kennis’ die wordt uitgewerkt in de leer van de ‘twee wegen’ (18-20).
Barnabas geeft een antwoord op de vraag naar de relatie tussen christendom en Jodendom en hoe, daaruit voortvloeiend, het Oude Testament moet worden geïnterpreteerd. De christenen zijn de ware erfgenamen van Gods verbond, dat de Joden verspeelden toen ze het gouden kalf maakten. Omdat de christenen de ware kennis (gnosis) deelachtig zijn, zijn zij in staat het Oude Testament, met name de wet, op de juiste wijze te interpreteren. Deze moet niet letterlijk, maar typologisch en allegorisch worden verstaan. Dan blijkt dat het Oude Testament op Christus wijst en richtlijnen bevat voor de christelijke levenswandel.
Barnabas bevat een ‘hoge christologie’: Jezus is de pre-existente Zoon van God, de Heer, die aan het einde der tijden levenden en doden zal oordelen. De soteriologie staat centraal (4-8, 12, 14). Zoals voorspeld in het Oude Testament, heeft Christus geleden en is hij gestorven voor onze zonden om via deze weg voor zichzelf een nieuw volk te bereiden.
In het ‘heden’ leven de gelovigen echter nog met de spanning van het ‘reeds’ maar ‘nog niet’. Zowel de engelen van het licht als de engelen van de duisternis zijn actief. Binnen dit eschatologisch kader klinkt de roep tot een heilige levenswandel om de Boze in de huidige bedeling te weerstaan. Het geloof wordt hierbij bijgestaan door ontzag, geduld, volharding en zelfdiscipline. Pas bij de wederkomst van de Heer zal er een definitief einde komen aan de strijd tussen goed en kwaad.
Alhoewel Barnabas’ interpretatie van het Oude Testament minder radicaal is dan die van Marcion en de gnostici, zou deze niet tot de hoofdstroom gaan behoren. Dat was weggelegd voor de heilshistorische visie, volgens welke het oude verbond was verdiept en voorbijgestreefd door het nieuwe verbond in Christus. Aanzetten hiertoe vinden we bijvoorbeeld bij Irenaeus.
Er is veel gediscussieerd over de historische achtergrond en het doel van Barnabas. Inzet van de discussie is onder meer of het polemische gedeelte (2-16) een reële of een fictieve polemiek weerspiegelt. Met andere woorden, kwam de polemiek voort uit een daadwerkelijk contact met Joden, of is het enkel een stijlfiguur?
Diegenen die onder de polemiek geen (synchroon) historisch substraat vermoeden, verdedigen dat Barnabas vooral gelezen wil worden als een bemoedigend stuk onderwijs (paraenese) tot opbouw van de gemeenschap en versteviging van de eigen identiteit. De anti-judaïstische sfeer zou dan een restant kunnen zijn van één of meerdere aan Barnabas ten grondslag liggende bronnen en geen informatie verschaffen over de actuele context.
Andere onderzoekers menen echter dat de polemiek een reële historische werkelijkheid reflecteert en vermoeden dat de auteur reageert op judaïserende invloeden die de gemeenschap bedreigen. Een volgende vraag die zich dan aandient betreft de identiteit van de ‘wij’ en de ‘zij’ in de polemische gedeelten. Aangezien de ‘zij’ nooit expliciet als Joden worden geduid, is onduidelijk of onder de ‘wij’ ‘heiden-christenen’ of ‘Joden-christenen’ verstaan moeten worden. In het eerste geval zou er sprake zijn van een inter- in het tweede van een intra-Joodse aangelegenheid.
Ook als we uitgaan van een reële externe bedreiging, hoeven interne motieven niet te worden uitgesloten. Het Jodendom behoorde tot de weinige religies die door de Romeinse wet officieel waren erkend (religio licita) en genoot een zeker aanzien vanwege de oude traditie waarop kon worden geboogd. In een dergelijk klimaat was er voor de relatief kleine en nieuwe christelijke beweging veel aan gelegen om zowel naar binnen als naar buiten het christelijk geloof van goede papieren te voorzien. Door een externe dreiging kon de zaak op scherp worden gesteld. In een beroep op de Joodse geschriften en traditie, in een poging aan te tonen dat niet de Joden, maar eigenlijk de christenen de ware erfgenamen waren, zou dan zowel een zoektocht naar identiteit als een apologetisch motief gezien kunnen worden.
Uiteindelijk zal een bevredigende verklaring voor het doel van schrijven zowel het paraenetische karakter van de hoofdstukken 1 en 21 en de ‘twee wegen’ (18-20) als de polemische toonzetting van de hoofdstukken 2-16 in rekening moeten nemen; dat blijkt niet zo eenvoudig te zijn.
Over het genre van Barnabas kunnen geen definitieve uitspraken worden gedaan. In hoeverre er sprake is van een brief, wordt bediscussieerd. Critici wijzen op het ontbreken van typische eigenschappen van een brief, zoals de superscriptio (naam afzender, geadresseerden). Indien Barnabas wél als een brief kan worden beschouwd, is het onduidelijk of er sprake is van een echte brief of dat de briefvorm fungeert als literair kader. Het leeuwendeel van Barnabas heeft het karakter van een theologisch traktaat, polemiek, of homilie. Het is wellicht het veiligst Barnabas te duiden als een verhandeling met briefachtige eigenschappen.
Barnabas is stevig ingebed in het Oude Testament en de Joodse traditie. De wijze waarop het Oude Testament wordt toegepast doet vermoeden dat de auteur gebruik heeft gemaakt van zogeheten testimonia, collecties van oudtestamentische citaten die zijn gegroepeerd rondom bepaalde thema’s. Daarnaast vinden we in Barnabas ook citaten uit apocriefe literatuur als 4 Ezra en 1 Henoch, alsmede enkele onherleidbare citaten. In hoeverre Barnabas bekend was met nieuwtestamentische geschriften, is een punt van discussie.