Lucepedia

Digitale theologische encyclopedie

Verantwoordelijke redacteur dossier: Hans van Loon
Dossiers » Augustinus van Hippo: beeld van de Drie-eenheid » introductie » Augustinus’ leer van het beeld van de Drie-eenheid

Augustinus’ leer van het beeld van de Drie-eenheid

Augustinus' leer van het beeld van de Drie-eenheid is gebaseerd op Gen 1:26-27 waarin staat dat de mens werd geschapen naar het beeld van God. Met imago dei bedoelt de kerkvader de geest of het intellect als het hoogste deel van de ziel, dat het meest op God lijkt. Dit gebied is immaterieel en het meest zuivere deel van de ziel, waar een opening gemaakt kan worden naar het goddelijke Licht. Omdat er in Gen 1:26 staat: ‘Laten WIJ de mens maken...’, poneerde Augustinus, in aansluiting bij de zich ontwikkelende traditie, dat er een zeker meervoud in Gods wezen bestaat: een meervoud dat een heilige eenheid vormt. De kerkvader zag zijn begrip van deus steeds meer als trinitas: de heilige Drie-eenheid is dus synoniem met God. Hij wilde hiermee benadrukken dat niet alleen maar God de Vader of de Zoon als Schepper betrokken waren bij de scheppingsdaad, maar de Drie-eenheid als geheel, dus inclusief de Heilige Geest. Het hogere deel van de menselijke ziel moet dan op de een of andere manier de hele Heilige Triniteit weerspiegelen.

De Trinitate

Augustinus' leer van het menselijke beeld van God als weerspiegeling van de Heilige Drie-eenheid (het imago trinitatis) is volledig uitgewerkt in zijn meesteroeuvre Over de Drie-eenheid (geschreven ongeveer tussen 397 en 426.) Augustinus streefde ernaar in dit werk de katholieke leer over God als trinitair wezen uiteen te zetten. De Trinitate (Trin.) is geen gemakkelijke lectuur, zijn leer van het imago trinitatis is uiterst complex. In deze inleiding wordt gepoogd de basisgedachten ervan op eenvoudige wijze weer te geven.

Op zich kan men, zegt Augustinus, in de hele schepping sporen van de Heilige Triniteit vinden. De kerkvader constateert dat de triniteiten in de menselijke geest ook talrijk zijn. Maar wij kunnen de Heilige Drie-eenheid niet direct in onze eigen geest waarnemen. Wij kunnen slechts in het hoogste deel van onszelf analogieën ervoor vinden die in wezen zeer ongelijk zijn aan de goddelijke trinitaire werkelijkheid.

Het hoogste deel van de ziel, waar het imago dei zich bevindt, is het enige schepsel dat de potentie bezit om steeds meer op God te gaan lijken en zich te vervolmaken. Dus de strekking van Trin. is om de meest volmaakte triniteit in de menselijke geest te lokaliseren. Augustinus gaat op zoektocht binnen de ziel naar zowel de meeste volmaakte triniteit als de ultieme waarheid. De boeken VII-XV van Trin., waarin hij de menselijke geest onderzoekt, bevatten een baanbrekende analyse, die ongeëvenaard is in de oudheid. De prestatie betekende een doorbraak in de antieke psychologie.

Om te bepalen wat het meest volmaakte menselijke beeld van de Triniteit is, moeten er criteria gehanteerd worden. Die criteria zijn afkomstig uit de eigenschappen van de Heilige Drie-eenheid zoals Augustinus die in boeken I-VII heeft uitgewerkt.

De Heilige Drie-eenheid

Augustinus’ opvatting is dat God de Vader, God de Zoon en de Heilige Geest volledig gelijkwaardig en dus mede-eeuwig, onveranderlijk en oneindig zijn. De menselijke incarnatie van de Zoon, Jezus Christus (die in zijn temporeel bestaan zijn goddelijke natuur bewaarde) is in deze eenheid begrepen. De drie ‘Personen’ vormen een volmaakt eenheid.

Essentieel voor zijn criteria voor het meest volmaakte imago trinitatis is zijn uitleg van hoe de Zoon en de Heilige Geest zijn ontstaan. Eerst brengt de Vader een gelijkwaardige Zoon voort. Vervolgens ontstaat uit de liefde die zich tussen de Vader en de Zoon manifesteert de derde Persoon. (‘Eerst’ en ‘vervolgens’ geven een logische orde aan, geen chronologische.) De missies van de Zoon en de Heilige Geest zijn verschillend van aard, maar tasten de eenheid niet aan. De functies van de Zoon zijn o.a. de Incarnatie van het eeuwige Woord, Schepper en Bemiddelaar, Innerlijke Leermeester. De Heilige Geest vertegenwoordigt goddelijke Liefde en Wil als Gave aan de wereld. Tevens is hij het bindende element tussen de Vader en de Zoon.

Augustinus weet dat de Griekse theologen spreken over één ousia en drie hypostasen, waarvan de Latijnse vertaling problematisch is, omdat beide termen – ousia en hypostasis – met ‘substantia’ kunnen worden weergegeven. Het was in de Latijnse theologie echter gebruikelijk geworden om ‘substantia’ voor de eenheid van God te gebruiken en ‘persona’ voor de drieheid. Augustinus sluit zich hierbij aan en spreekt eveneens over één substantie en drie personen, maar voor de eenheid gebruikt hij ook ‘essentie’ (essentia) (Trin. V.8-9). ‘Substantie’ (ousia, substantia) is een wijsgerige term voor een entiteit die zelfstandig kan bestaan, in tegenstelling tot eigenschappen en kwaliteiten, die aan een substantie toegeschreven kunnen worden en voor hun bestaan van die substantie afhankelijk zijn.

Het imago trinitatis

Een beeld van de trinitaire constellatie die zojuist werd geschetst, probeert de kerkvader te lokaliseren in de menselijke geest. Hij zoekt dus drie verschillende maar gelijkwaardige elementen, waarbij het ene uit het andere voortkomt (zoals in de relatie tussen God de Vader en de Zoon) en vervolgens een derde dat een product is van die twee, dat tevens die twee samenbindt (zoals de Heilige Geest). De drie elementen moeten ook immateriële substanties zijn, die tegelijkertijd één substantie zijn.

Vervolgens onderzoekt hij de belangrijkste substantie in het menselijke bestaan: de liefde. Hij vraagt zich af of er een triniteit in onze liefde kan worden gevonden. Ja, zegt hij, onze liefde komt in de volgende triade tot uitdrukking: i. degene die bemint, ii. de beminde, en iii. de liefde zelf (VIII.10.14). Die triade lijkt op het eerste gezicht op het patroon van de Heilige Drie-eenheid: God de Vader bemint de Zoon; de liefde die tussen hen wordt gegenereerd is de Heilige Geest, die hen tevens verbindt. Maar Augustinus constateert dat deze triade niet echt een volmaakte weergave van de Heilige Triniteit is. Dit is o.a. te wijten aan de vele variabelen op menselijk niveau in het domein van de liefde, die de volmaaktheid en de eenheid aantasten (zie onder).

Er bestaan echter twee andere immateriële substanties in de menselijke geest die voor de liefde van betekenis zijn: de geest zelf (mens) en kennis (notitia) (IX.4.4). Die drie substanties zijn één, en wanneer ze volmaakt functioneren is er sprake van een echt imago trinitatis. Hoe werkt dit? De geest brengt kennis voort zoals God de Vader de Zoon voortbrengt. Kennis en geest zijn begrippen die semantisch aan elkaar verbonden zijn, parallel met het begrip ‘zoon’ dat afhankelijk is van een relatie met een ouder, in dit geval, een vader. Beide (vader en zoon, geest en kennis) worden verbonden door de liefde (amor).

Nu vindt Augustinus het nodig de ziel door te lichten en een onderscheid te maken tussen de elementen die wel of niet tot het beeld van God behoren. Hij bestudeert het geheugen, hoe men tot kennis komt en wat wel of niet ware kennis is. Vaak beschrijft hij zijn zoektocht als een opstijging van de menselijke ziel van lagere naar hogere gebieden, totdat zij Gods Licht bereikt. Intussen constateert hij dat de relaties tussen die elementen onderling helderder en scherper kunnen worden geformuleerd . Hij past zijn termen aan. Uiteindelijk vindt hij het meest volmaakte beeld van de Triniteit in de volgende formulering: i. zich herinneren (memoria), ii. begrijpen (intellegentia), en iii. beminnen (amor, caritas en/of dilectio) of willen (voluntas) (X.10.13; X.11.17; XIV.7).

Volgens Augustinus zijn herinnering, verstaan en wil één en dezelfde substantie (X.11.18). Als hij deze drie later toepast op zelfkennis (XIV.6.8), beschouwt hij de herinnering als het uitgangspunt, waaruit als het ware het verstaan geboren wordt. Deze zijn dus beeld van Vader en Zoon. De wil of de liefde, die herinnering en verstaan met elkaar verbindt, is te vergelijken met de Heilige Geest.

Liefde

Zoals gezegd, staat Augustinus uitvoerig stil bij het begrip ‘liefde’. Allerlei soorten verlangens hangen ermee samen, bijvoorbeeld verlangens die kunnen leiden naar kennis, zelfkennis, liefde, zelfliefde, naar God, Gods kennis of Gods liefde, enz. Maar veel van onze verlangens leiden eerder van God af. Augustinus acht het daarom noodzakelijk het imago trinitatis te onderscheiden van het gewone ‘zelf’, aan de hand van de liefde (iets wat hij ook doet aan de hand van ‘kennis’). De liefde die zich in het hoogste deel van de ziel manifesteert, is dus uitsluitend gericht op geestelijke zaken. Ware liefde is geestelijke liefde: het is liefde voor de geest van een ander, of voor God, de Heilige Drie-eenheid, die puur geest is. Begeertes die gericht zijn op materiële of fysieke zaken zijn van nature gebrekkig, want alles wat uit materie bestaat, is vergankelijk. Het beste imago trinitatis heeft alleen maar affiniteit met ware, onverganke­lijke liefde (VIII.8.12). Het sturen van verlangens hangt van de kracht van de wil af (zie onder).

Volgens Augustinus hangen zelfkennis en zelfliefde nauw met elkaar samen, want het is onmogelijk jezelf lief te hebben zonder jezelf te kennen (IX.3.3). Aan de zelfkennis en de zelfliefde die van belang zijn voor de beste triniteit (memoria, intellegentia, amor/voluntas), zitten echter veel haken en ogen. Men kan namelijk nooit gelukkig worden met zelfliefde en zelfkennis als eindpunt van de geestelijke ontwikkeling. De gerichtheid op zelfliefde kan egoïsme, hebzucht en het hunkeren naar macht en bezit aanwakkeren, die niet een vreedzame samenleving bevorderen. Bovendien kan niemand volledige zelfkennis bezitten. Het is mogelijk om eindeloos door de zee van herinneringen en imaginaire beelden van de ziel te zwerven zonder de ultieme waarheid te vatten. Het imago trinitatis hunkert naar universele, goddelijke waarheid.

Een obstakel bij de ontplooiing van het imago trinitatis is de zwakte van de menselijke wil, ‘het willen van iets’ dat aangedreven wordt door liefdes en verlangens. Karakteristiek voor de menselijke wil is, volgens Augustinus, de hardnekkige neiging naar zelfbevrediging (XII.9.14, XII.10.15). Ook al beseft men wat het ultieme goede is, in plaats van hiervoor te kiezen geeft men meestal de voorkeur aan wat het beste voor zichzelf lijkt. De wil heeft daarom genezing nodig om zijn koers steeds meer te richten op de wil van de Heilige Triniteit en om daarop te gaan lijken. De geest die het ware imago trinitatis is, koestert de liefde, de wil en wijsheid van God. Omdat in God het Goede en Liefde gelijk zijn, is voor de mens de zoektocht naar liefde gelijk aan het zoeken naar het goede, m.a.w. naar dingen die voor de hele schepping en samenleving goed zijn. Dus liefde in het imago trinitatis uit zich in naastenliefde, gemeen­schappelijkheid en liefde voor God. Augustinus zegt dat zelfliefde en zelfkennis eigenlijk voorwaarden zijn om tot kennis van God en liefde van God te komen. Maar het object van de beste triniteit moet uiteindelijk niet het zelf zijn maar God.

De opstijging van het imago trinitatis naar de Heilige Drie-eenheid

Hoe manifesteert die triniteit zich, wanneer God het object is? Men herinnert zich niet meer zichzelf, maar God als onze oorsprong, of vorige godservaringen. Vervolgens streeft men niet meer naar zelfkennis, maar naar kennis van God, om God te mogen begrijpen en zien. Kennis van God is een gevolg van liefde gericht op God. Alleen door God lief te hebben leert men Hem beter kennen. Gericht op God gaat het menselijke imago geleidelijk op God lijken. Gods kennis gaat steeds meer integreren in de zelfkennis en Gods liefde in de zelfliefde (XIV.14.18). Waarheid is hier van groot belang. In de individuele, menselijke geest heet waarheid een verbum intimum (een innerlijk woord), verworven kennis die een gevolg is van de eenheid tussen de geest en liefde (IX.7.12-13, 10.15; XV.15.25). Binnen de Heilige Drie-eenheid heet die waarheid Verbum Dei: het Woord van God – Christus, Wijsheid die een eeuwige eenheid vormt met de Vader en de Heilige Geest. Het Verbum Dei openbaart universele waarheid en wijsheid door zijn Licht en is de bron van al onze kennis. In dezelfde trant is de Heilige Geest de bron van al onze liefde (XV.17.27;VIII.8.12): dat wij anderen mogen beminnen is een geschenk van God (XV.19.36). De menselijke geest wordt als het ware door de Heilige Drie-eenheid opgetild tot een visioen van de goddelijke waarheid waarin men zichzelf waarneemt als (onvolmaakt) beeld van de goddelijke geest, kennis en liefde/wil (XV.20.39; XV.22.42).

Augustinus herinnert de lezer er telkens aan dat het imago trinitatis niet goddelijk is en ook dat het volledige zien of begrijpen van God niet in dit leven kan worden bereikt. Bovendien is het wezen van de Heilige Drie-eenheid oneindig en overstijgt het het menselijke begrip. Wij kunnen alleen maar hopen dat wij dit visioen in het hiernamaals mogen ervaren in een versterkte en volmaakte mate, wanneer het imago trinitatis door Gods genade wordt vernieuwd en herschapen.

(door Laela Zwollo)



Bron: Tilburg School of Catholic Theology, met dank aan Laela Zwollo.