De stad van God, tweeëntwintig boeken.-Apologetiek- Geschreven op verzoek de hooggeplaatste ambtenaren Marcellinus en Volusianus na de verwoesting van de stad Rome in 410. A. Boeken 1-10: Weerlegging van heidense opvattingen.Deel 1 (Boeken 1-5): Weerlegging van de opvatting dat de eredienst van de vele heidense goden noodzakelijk is voor het welzijn van de mensen. Het verbod van die eredienst zou de verwoesting van Rome veroorzaakt en verergerd hebben.Boek 1: De goden hebben Rome niet beschermd. Christenen hebben net als alle andere mensen op aarde te lijden. Rampspoeden overkomen zowel goede als slechte mensen. Het verlies van aardse goederen hoeft echter niet altijd als iets slechts te worden beschouwd. Aan het slot enkele beschouwingen over het bewaren van de zuiverheid en over zelfdoding. Boek 2: De goden van de heidenen kennen geen morele richtlijnen. Daarvan worden voorbeelden gegeven uit heidense riten. Vervolgens Sallustius' beschrijving over het verval van Rome en een eerste weergave van Scipio's omschrijving van een civitas en Cicero's beoordeling ervan. Ten slotte een beschrijving van obsceniteiten tijdens de openbare heidense eredienst. Boek 3 gaat over de rampen die Rome in vroeger eeuwen onder het regime van de heidense goden te verduren heeft gehad. Dat leidt tot de conclusie dat heidense goden zelfs niet beschermen in tijden dat de moraal hoog wordt gehouden. Boek 4 handelt over de vraag of de grote uitbreiding van het Romeinse rijk aan heidense goden te danken was en of die uitbreiding eigenlijk als iets goeds moet worden beschouwd. Beide vragen worden ontkennend beantwoord. Boek 5: Wat is de oorzaak van de voorspoed van het Romeinse rijk? Die is in elk geval niet aan astrologie te danken maar eerder aan een samengaan van Gods machtige voorzienigheid en Romeinse deugdzaamheid. Toch wordt er voor gewaarschuwd dat Gods voorzienigheid en menselijke deugdzaamheid geen garantie vormen voor materiële voorspoed.Deel 2 (Boeken 6-10): Weerlegging van de opvatting dat de heidense eredienst geen garantie vormt voor het voorkomen van wereldse tegenspoed, maar wel nuttig is voor het leven na de dood.Boek 6 gaat over de vraag of de eredienst van de heidense goden de mens na zijn dood van nut kan zijn. Deze vraag wordt ontkennend beantwoord. Het antwoord wordt onderbouwd door de analyse van verschillende citaten uit Varro. Daaruit volgt aansluiting bij het ongunstige oordeel over de heidense staatsgodsdienst van Seneca. Boek 7 bevat een analyse over de aard van de belangrijkste Romeinse goden. Zij zijn ontstaan uit de verering van belangrijke mensen, of zijn vermommingen van boze geesten. In boek 8 een overzicht van de geschiedenis van de Griekse wijsbegeerte die uitloopt op een behandeling van de inzichten van Plato en zijn leerlingen. Hun visie benadert de opvattingen van het christelijke geloof, al blijven er markante verschillen. De platonici zijn hun vele goden blijven vereren en ontwikkelen beden-kelijke theorieën over de demonen. Bovendien huldigen de platonici andere denkbeelden over de cultus voor de gestorvenen dan de christenen. Boek 9 zet de discussie over demonen voort met een onderzoek naar het bestaan van goede demonen. Het antwoord is ontkennend. De enige bemiddelaar tussen God en mens is Jezus Christus. Daarbij kan echter wel van goede engelen gebruik worden gemaakt. Boek 10: Vervolg van de beschouwing over demonen en goede engelen. Hun vallen geen offers ten deel. Zij vormen evenmin een rechtvaardiging voor de minachting van het lichamelijke. Christus' menswording en de heerlijkheid van zijn lichamelijke verrijzenis laten het bewijs van de tegengestelde opvatting zien.B. (Boeken 11-22): Uiteenzetting van christelijke opvattingen.Deel 3 (Boeken 11-14): Beschrijving van het ontstaan van twee steden, die van God en die van deze wereld.Boek 11: De behandeling van het ontstaan van de beide steden. Augustinus verdiept zich eerst in de geheimen van Gods scheppingsdaden. Daarin uitvoerig aandacht voor hoe de schepping van de engelen kan worden ingepast in de scheppingsverhalen van Genesis, en hoe het mogelijk was dat sommige engelen zich van God hebben afgewend. In boek 12 een vervolg van de beschouwing over de gevallen engelen. Daarin wordt tevens getracht het wezenlijke van het kwaad op het spoor te komen. Kwaad is niet-zijnde; het is de toewending van een begrensd schepsel van God tot zichzelf. Dit kan in de geschiedenis van de mensen gemakkelijk worden aangetoond. Augustinus pleit voor het inzicht dat alle mensen afstammen van één mens zodat daarmee hun onderlin-ge verbondenheid kan worden uitgedrukt. Het valt aan de zonde te wijten dat van deze onderlinge verbondenheid dikwijls niet veel terecht komt. Boek 13: Over de zondeval van de eerste mens en de bestraffing ervan in de dood onder verschillende verschijningsvormen. Boek 14: Nadere uiteenzetting over de gevolgen van de erfzonde. Daardoor ontstaat de stad van de mensen die naar het vlees leven, en de stad van de mensen die naar de geest leven. In de verschillende gestalten van de dood wordt de zonde bestraft. Daarnaast wordt de zonde ook bestraft door de ongehoorzaamheid van de menselijke driften tegenover zichzelf. Daarom een uitvoerige beschouwing over de plaats en functie van de geslachtsdrift.Deel 4 (Boeken 15-18): Beschrijving van het verdere verloop van de twee steden na hun ontstaan.Boek 15: Begin van de geschiedenis van beide steden onder de mensen. Die geschiedenis begint met Kaïn en Abel. De eerste periode ervan loopt tot aan de zondvloed. Allerlei aspecten van deze eerste periode komen aan bod, zoals de levensduur van de oudste mensengeneraties, de verschillende geslachtslijsten, de plaats en functie van het huwelijk bij de aartsvaders etc. In boek 16 een beschrijving van de tweede en derde periode van Noach tot Abraham en van Abraham tot en met Saul. In deze beschrijving krijgen de volgende aspecten een plaats: de voorafbeeldende betekenis van de zonen van Noach; de geslachtslijsten van Gn 10; de betekenis van de verwarring rond de toren van Babel en de problemen rond de interpretatie dat alle mensen afstammen van Noach. Het leven van Abraham is bron voor uitvoerige allegorische schriftuitleg; Isaäk komt slechts weinig aan bod, maar Jakob uitvoerig. De uittocht uit Egypte, de intocht in het beloofde land, het tijdperk van de rechters van Israël en het bewind van de eerste koning van Israël, Saul, komen slechts kort aan de orde. Boek 17 biedt een gedetailleerde beschouwing van de voorbereiding op Christus door de profetieën uit de gehele Schrift. Zij omvatten de periode die loopt van Samuël tot aan de terugkeer uit de Babylonische ballingschap. Boek 18 bevat een beschrijving van de stad van de wereld tijdens de perioden die in de boeken 16 en 17 zijn uiteengezet. De stad kreeg vorm tijdens de opkomst en macht van vele rijken en heerschappijen. Vervolgens aandacht voor de manier waarop de profeten na de Babylonische ballingschap hebben opgetreden en hoe hun erfenis is vergroot en verrijkt door de verstrooiing van de joden in de diaspora en door de vertaling van de Hebreeuwse bijbel in de septuagint. Daarna een beschrijving van het tijdperk van de kerk, waarvan de volle heerlijkheid pas zal oplichten aan het einde der tijden. Pogingen om het begin daarvan te berekenen worden als zinloos en nutteloos beschouwd.Deel 5 (Boeken 19-22): Beschrijving van de eindbestemming van de beide steden.Boek 19: Over de eindbestemming en het hoogste goed van een mens. De heidenen zoeken dat hoogste goed in de mens zelf. De burgers van de stad van God zoeken hun levensbestemming echter in Gods vrede, die weliswaar pas na het leven op aarde volledig is, maar toch al op aarde geproefd en gekend kan worden, zelfs bij de mensen die leven in de stad van de wereld. Boek 20 gaat over het laatste oordeel. Eerst worden de nieuwtestamentische getuigenissen uitgelegd, daarna de oudtestamentische berichten. Boek 21 behandelt de straf voor de verdoemden. Daarin vooral aandacht voor de verschillende weerstanden tegen de eeuwige bestraffing. Boek 22 ten slotte beschrijft de eeuwige beloning van de geredde mensen. Daarin komt in het bijzonder de plaats en functie van de verrijzenis van het lichaam ter sprake en wordt ingegaan op allerlei bezwaren daartegen.