Teresa van Avila werd op 28 maart 1515 als Teresa de Ahumada geboren in of nabij Avila, in de onherbergzame Spaanse landstreek Castilië. Zij was de derde van de tien kinderen die haar vader Alonso Sanchez de Cepeda, zoon van een tot het katholicisme bekeerde Jood, in zijn tweede huwelijk met Beatriz de Ahumada kreeg. Haar vader was welgesteld, vroom en streng. Teresa was charmant en sociaal vaardig, ze kreeg een degelijke religieuze opvoeding en leerde lezen. Op haar dertiende overlijdt haar moeder en op haar zestiende wordt ze door haar strenge vader naar het klooster van de augustinessen in Avila gestuurd. Een jaar later keert Teresa ziek terug naar huis. In die periode vertrekken vijf van haar broers, onder wie haar lievelingsbroer Rodrigo, naar Zuid-Amerika. Het is de tijd van de ontdekkingsreizen en van grote veranderingen, zoals het einde van de Moorse overheersing op het Iberisch schiereiland en de recent uitgevonden boekdrukkunst.
Teresa treedt in 1535, als zij twintig jaar is, toe tot het karmelietessenklooster van de Menswording te Avila, dat gesticht was als een soort gemeenschap van begijnen. De Karmelorde was reeds in de twaalfde eeuw ontstaan als een kluizenaarsbeweging op de berg Karmel in Palestina en vervolgens naar Europa gekomen. Gedurende de eerste periode van haar kloosterleven was Teresa vaak ziek en raakte zij herhaaldelijk in gebedscrisissen. Het was voor haar moeilijk zich te concentreren op God en naar binnen te keren. Een enkele flits van haar verbeeldingsvermogen was voldoende om haar geest rusteloos rond te laten zwerven. Maar in de vasten van 1554 krijgt haar geestelijke weg een nieuwe richting: ze wordt getrokken naar het beeld van de lijdende Christus ‘overdekt met wonden’ en wordt er intens door geraakt. Zelf zegt zij hierover: ‘Nu leeft God in mij. God zij geprezen, dat Hij mij van mijzelf heeft bevrijd!’ Deze ervaring deed haar leven verankeren in God. Haar innerlijk gebed werd een vertrouwelijke omgang met God in de persoon van Jezus: ‘Bidden is omgaan met een vriend van wie wij weten dat hij van ons houdt en met wie wij daarom dikwijls samenkomen om alleen en vertrouwelijk met hem te spreken.’
Teresa van Avila voelde zich verwant met de Samaritaanse vrouw die de Bron vond in de ontmoeting met Jezus, haar kruik achterliet en haar dorpsgenoten vertelde wat er met haar gebeurd was. Bij Teresa thuis hing al een schilderij van de ontmoeting tussen Jezus en de Samaritaanse vrouw. Na de dood van haar vader kreeg Teresa dit schilderij als erfstuk, en nam zij het mee naar het klooster van de Menswording in Avila, waar het nog steeds is. Net als de Samaritaanse vrouw wilde Teresa haar medezusters doen delen in haar ervaring, en hun de weg wijzen naar de Bron van levend water. Dit verhaal waarin actie en contemplatie bij elkaar kwamen, was voor haar de inspiratiebron waaraan haar hervormingsactiviteiten van de Karmel zijn ontsprongen. Deze hervorming was een reactie op het verslapte religieus leven zoals dat geleid werd in de Karmelkloosters van haar tijd.
In het karmelietessenklooster waar zij woonde kwam weinig terecht van concentratie op God. Het klooster waarin zij woonde kende geen slot, de zusters konden dus vrij in- en uitgaan en waren met (te) velen. Er was weinig sprake van een dagorde of stilte en goede leiding en bestuur ontbraken. Onder deze omstandigheden was volgens Teresa een religieus leven leiden niet mogelijk. Deze wantoestanden in combinatie met de nieuwe wind van verandering die over het Iberisch schiereiland waaide, zetten haar ertoe aan de Karmel te hervormen. In 1562 besloot ze om met enkele medezusters een nieuw klooster te stichten en zo werd Teresa in 1563 de priorin van het eerste klooster van de contemplatieve Karmel, Sint Jozef (San José). Zij noemde zich vanaf dat moment Teresa de Jesús. In datzelfde jaar schreef ze de constituties, leefregels, voor deze nieuwe orde van ongeschoeide karmelietessen. Deze werden door paus Pius IV in 1565 goedgekeurd.
In de jaren na de stichting van Sint Jozef schrijft Teresa onder andere de Weg der Volmaaktheid. Ook meldt zij vele visioenen en mystieke ervaringen zoals ‘de doorboring van het hart’ (transverberatie). Ondanks aanvankelijke tegenwerking komt de beweging van de contemplatieve Karmel, ook wel de ‘Teresiaanse Karmel’ genoemd, tot bloei. In 1567 ontmoet Teresa de jonge karmeliet Juan de la Cruz (Jan van het Kruis). Zij betrekt hem in haar hervormingsbeweging en Juan zal vanaf dan tot aan haar dood haar naaste medewerker en spirituele steun en toeverlaat blijven. Teresa heeft inmiddels toestemming gekregen van de generaal-overste van de Karmelorde om meer kloosters te stichten. Er volgen vruchtbare jaren: in totaal zal Teresa van Avila met de hulp van Jan van het Kruis zeventien contemplatieve kloosters stichten volgens de hervormde Karmelregel. Dit betreft deels vrouwen- en deels mannenkloosters, o.a. in Valladolid, Toledo, Salamanca, Granada en Sevilla. Na toestemming van de paus wordt de orde in 1580 een zelfstandige kerkprovincie met een eigen bestuur.
Ook Teresa’s geestelijk leven ontwikkelt zich verder in die vruchtbare jaren: in 1577 voltooit zij haar beroemde werk Kasteel van de ziel (ook bekend als Innerlijke burcht). Tevens maakt zij vele reizen. In september 1582 wordt Teresa, terwijl zij op reis is, ernstig ziek en op 4 oktober sterft zij in Alba de Tormes, waar zij in de kloosterkerk wordt begraven. In 1593 werd de Teresiaanse Karmel, oftewel de ongeschoeide karmelieten, een zelfstandige orde, onafhankelijk van de geschoeide karmelieten. In 1614 werd Teresa zalig en in 1622 heilig verklaard. In 1970 kreeg zij, samen met Catharina van Siena als eerste vrouwen in de geschiedenis, door paus Paulus VI de eretitel van Kerklerares (Doctor Ecclesiae) toegekend.
Zie voor verdere verdieping over Teresa van Avila en haar band en samenwerking met Johannes van het Kruis het artikel van dr. Kitty Bouwman in: Bert Blans (red.), Mystiek duet: tweestemmigheid binnen christelijke spiritualiteit, Nijmegen: Valkhof Pers, 2006 (zie tevens de link onderaan deze pagina).
Hij legt uit hoe de orde van de ongeschoeide karmelieten ontstond en hoe klein het verschil tussen de geschoeiden en ongeschoeiden was en, zeker tegenwoordig, is:
'Vaak wordt gedacht dat de ongeschoeide Karmel ontstond als een reactie op de lauwheid bij de geschoeiden, maar dat klopt in feite niet, het ligt veel compexer. De karmelietessen zijn in de vijftiende eeuw ontstaan uit een vorm van begijnendom in Gelre, in de omgeving van Luik en later ook in Bretagne. Het was de tijd van Nicolaas Cusanus en er werd door Rome druk uitgeoefend om begijnen, in feite ‘religieuze vrouwen in het wild’ aan een orde te koppelen, in dit geval de Karmelorde. Zo ontstonden er op steeds meer plaatsen gemeenschappen van vrouwelijke karmelieten. In de tijd van Teresa was de leefvorm van deze karmelietessen nog halfslachtig; ze leefden wel in een klooster maar ieder in een eigen huisje of op een eigen verdieping, een leefvorm die het midden hield tussen een slotklooster en een begijnhof. Teresa komt in de loop der jaren echter tot het inzicht dat een contemplatief leven een stuk afgeslotenheid vereist. Daarmee bedoelt ze niet zo zeer dat de zusters binnengehouden moeten worden, als wel dat de buitenwereld (denk hierbij bijvoorbeeld aan de rijke ‘sponsoren’ van kloosters) buitengehouden dient te worden.
Teresa vertaalt de nieuwe cultuur in Spanje, die in die tijd ontstaat door o.a. de ontdekkingsreizen, naar een nieuwe spiritualiteit. Haar nieuwe orde is dus veel meer een vernieuwende beweging dan een conservatieve beweging die terug wil naar de fundamenten of de oude regel. Juist de nadruk op het contemplatieve leven is haar oriëntatiepunt, en niet de ‘oudste regel’, die overigens niet eens bestaat bij de Karmelorde omdat die al lang geleden verloren is gegaan bij de verhuizing van de orde van Palestina naar Europa. De oudst bestaande regel dateert daardoor van 150 jaar na de oprichting van de orde. Maar wat Teresa doet is nadenken over waar zij als karmelietessen mee bezig zijn, hoe dat leven veel meer contemplatief georganiseerd kan worden en - en dat is ook een vernieuwend aspect - het invoeren van de methodische contemplatie, die bij de Moderne Devoten vandaan kwam maar die Teresa vertaalde naar een nieuwe vorm. Dat hield in dat men in de ongeschoeide karmelietessenkloosters ’s ochtends en ’s avonds een uur meditatie invoerde.'
Dus als ik het goed begrijp begon de orde van de ongeschoeide karmelieten officieel met de ongeschoeide karmelietessen onder Teresa van Avila en kwam daar met Johannes van het Kruis de mannelijke tak bij?
'Ja, dat klopt. In eerste instantie waren het leken, begijnen, die met de Karmel verbonden waren en vervolgens karmelietessen in de strikte zin werden. Het oudste karmelietessenklooster is in Bretagne, maar daar liepen de zusters elke dag naar de kerk van de mannelijke karmelieten om daar de mis bij te wonen. Dus die mochten de deur nog wel uit. Maar wat Teresa eigenlijk doet is besluiten: ons leven is primair contemplatief en dat vereist afgeslotenheid, en Jan van het Kruis neemt dat over. Na de dood van Teresa wordt de orde onafhankelijk, mede door politieke spanningen, maar later begrijpt eigenlijk niemand meer waarom het twee verschillende ordes moesten worden. Er is weinig verschil, er bestaan geen karmelieten die ‘niet hervormd’ zijn, die scheidslijn is nu echt fantasie geworden. Formeel bestaat hij, maar er is hooguit sprake van een iets andere sfeer.'
Waarom hebt u voor de Karmelorde gekozen?
'Als je jong bent zet je bepaalde stappen meestal op pragmatische gronden en kun je dat soort keuzes nog niet echt maken. Maar ik kan nu stellen dat mijn interesse voor de Karmel samenhangt met de spiritualiteit en mystiek. Er bestaat nauwelijks een andere orde die zo volledig gecentreerd is op spiritualiteit en mystiek, waarin je voortdurend met God bezig kunt zijn. Mijn eigen specialisme is de Franse mysticus Jan van de Heilige Samson geworden, een blinde geschoeide karmeliet, maar internationaal ben ik een Jan van het Kruis-specialist. Daar zie je dus ook weer dat de geschoeiden en ongeschoeiden door elkaar lopen. En ook Teresa behoort natuurlijk tot diezelfde Karmeltraditie.'
Van Teresa zijn beschrijvingen bekend van visioenen, extases en zelfs levitaties; was hiervan ook sprake bij Jan van het Kruis?
'Nee, bij Jan speelde dit zeker niet. Teresa vertelt weliswaar over dergelijke ervaringen maar de vraag is natuurlijk of het feitelijk zo was of een manier van haar om iets te vertellen. Jan van het Kruis was zeer spartaans en sceptisch en moest weinig van dergelijke zaken hebben. Teresa zelf was er overigens ook bescheiden over en vertelde dat zij het zelf niet wilde maar er niet aan ontkwam; dat ze bepaalde ervaringen had die zich vertaalden in lichamelijke reacties, zoals tranen of anderszins.'
Wat vindt u het meest waardevolle dat Teresa de mensen en de Kerk heeft gebracht?
'Qua karakter was zij heel anders dan Jan van het Kruis: zij was extravert, hij was introvert. Maar zij was veel meer een organisator dan hij. Daardoor heeft ze in een aantal jaren vele kloosters gesticht. Wat ook interessant is, is dat we bij haar verschillende mystieke tradities in elkaar zien grijpen. Mede door de Joodse wortels van haar ouders en grootouders - Teresa kan in mijn optiek zonder meer een Jodin genoemd worden - zijn er bij haar ook duidelijk sporen van de Joodse mystiek te vinden, zeker in het Kasteel van de ziel, net als sporen van Eckhart en van de islam. In de zeven verblijven van het kasteel van de ziel zie je de Joodse mystieke traditie heel duidelijk meeklinken. Teresa wijst daarin de weg naar binnen en naar het laatste verblijf waar God verblijft, de kern van de ziel. Dit sluit perfect aan bij de Joodse mystieke traditie, maar ook bij de islamitische en tegelijkertijd ook de Nederlandse traditie. Het is van Jan van het Kruis bekend dat hij Ruusbroec las. En bij Teresa zien we heel duidelijk de ‘grond van de ziel’ van Eckhart terug in haar ‘zevende verblijf’ in het Kasteel van de ziel. Ik vind dat persoonlijk ook haar mooiste werk, samen met het gedicht ‘Zoek jezelf in Mij’:
Ziel, zoeken moet je jezelf in Mij,
en Mij moet je zoeken in jezelf.
Zo heeft, o ziel, de liefde
jouw beeld in Mij kunnen prenten,
dat geen wijs schilder,
met al zijn meesterschap,
dat beeld zou kunnen maken.
Jij werd uit liefde geschapen,
mooi, knap en zo diep
in mijn binnenste getekend, dat,
als jij jezelf verliest, mijn lief, ziel,
jij jezelf moet zoeken in Mij.
Ik weet, als jij je ooit zou vinden
getekend in mijn hart
en zo naar het leven uitgebeeld,
dat het je verheugen zou,
bij het zien van jezelf,
je zo prachtig getekend te zien.
En mocht je soms niet weten
waar je Mij zult vinden,
dwaal dan niet van hier naar ginds,
maar, als je Mij vinden wilt,
moet je Mij in jezelf zoeken.
Want jij bent mijn onderdak,
jij bent mijn thuis en verblijf,
en daarom klop ik altijd bij jou aan,
wanneer ik vind in jouw gedachten de deur gesloten.
Buiten jezelf hoef je Mij niet te zoeken,
want om Mij te vinden
zal het genoeg zijn Mij alleen maar te roepen;
Ik zal dan zonder talmen naar jou toe gaan
en Mij moet je zoeken in jezelf.