Lucepedia

Digitale theologische encyclopedie

Verantwoordelijke redacteur dossier: Alexis Szejnoga
Dossiers » Mens (antropologie) » introductie » Mens (antropologie)

Mens (antropologie)

MensHet mensbeeld dat in het christendom gepropageerd wordt is het formele object van de christelijke of theologische antropologie. Deze wetenschap is grosso modo in tweeën te delen: enerzijds houdt zij zich bezig met de mens in relatie tot God (ad extra), anderzijds handelt zij over de mens in relatie tot zijn constitutieve componenten (ad intra). Een aantal concepten of ideeën kan in een van beide hoofdgebieden ingedeeld worden. Zo kunnen theorieën over de dood en het hiernamaals worden ingedeeld bij de componenten van de menselijke natuur voor zover het gaat om een uiteenvallen of scheiden van fundamentele onderdelen van de menselijke natuur. Gedachten over de zondige natuur van de mens kunnen, voor zover ze niet thuishoren in de systematische theologie, besproken worden in het licht van de relatie van de mens tot God. In deze inleiding zal deze tweedeling gehandhaafd worden. Allereerst zal kort worden ingegaan op de relatie tussen Schepper en schepsel. In tweede instantie wordt een beknopte beschrijving gegeven van de constitutie van de mens uit haar verschillende componenten.

Uiterst belangrijk voor de christelijke antropologie is de notie dat de mens vooreerst getypeerd wordt als schepsel. Hierdoor komt de relatie tot God de Schepper op de voorgrond te staan. Ook wordt de relationele natuur van de mens als intrinsiek aangemerkt. De mens is nooit als volledig solitair op te vatten omdat deze relatie tot zijn Schepper altijd van kracht blijft, ook buiten menselijke, sociale systemen. Hiermee zijn twee kenmerken van de mens al benoemd: hij is een relationeel schepsel. Naast het feit dat de mens door God geschapen is, kan ook nog benoemd worden op welke wijze hij geschapen is. Met verwijzing naar de Schrift (bijvoorbeeld Genesis 1:27-28) kan gesteld worden dat God de mens schiep naar Zijn beeltenis. Dit wordt ook wel eens als volgt geformuleerd: de mens is geschapen als imago Dei (lat: beeld van God). Wat dit concreet inhoudt voor de menselijke natuur is altijd het onderwerp geweest van theologische discussie. Sommige zijn van mening dat hiermee tot uitdrukking wordt gebracht dat zowel de goddelijke als de menselijke natuur relationeel van aard zijn. Anderen beweren dat hiermee wordt aangegeven dat de interne dynamiek van de drie-eenheid weerspiegeld wordt in een drievoudige compositie van de menselijke natuur (bijvoorbeeld lichaam, ziel en geest). Een groot aantal andere interpretaties is mogelijk, maar altijd is er sprake van een congruentie van de goddelijke en menselijke natuur.

Zoals hierboven aangegeven kan de zondige natuur van de mens binnen de christelijke antropologie betrokken worden op de relatie tussen God en de mens. Wanneer gesproken wordt over de zondige natuur van de mens wordt hiermee gedoeld op de zogenaamde erfzonde of collectieve zonde, niet op de persoonlijke zonde die voortkomt uit een bewust wilsbesluit van een individu. In de katholieke traditie is een aantal uiteenlopende interpretaties van de erfzonde ontwikkeld. De grote vraag is altijd of de mens op zichzelf genomen in staat is om het goede te doen, of dat hij bij voorbaat gedoemd is te zondigen. Optimisten als Pelagius zijn van mening dat hier positief op geantwoord dient te worden: de mens is van nature in staat het goede te doen. Anderen, waaronder bijvoorbeeld Augustinus van Hippo, poneren dat de mens van nature alleen kan zondigen, alleen door tussenkomst van de genade van God is de mens in staat het goede te doen.

De andere hoofdgedachte van de christelijke of theologische antropologie houdt zich bezig met de relatie tussen de constitutieve componenten van de menselijke natuur. Ook hier is een diversiteit aan interpretaties zichtbaar. Ongetwijfeld de meest populaire opvatting over de compositie van de mens is die uit twee componenten: lichaam en ziel. Hierbij kan een aantal synoniemen gebruikt worden, zoals materie, stof of vlees (Grieks: sarx) in plaats van lichaam, en geest in plaats van ziel. Ook onder niet religieuze mensen komt deze tweedeling vaak terug als overheersende interpretatie van de opbouw van de menselijke natuur. Dit komt vooral door René Descartes die deze tweedeling in zijn werken uiteen heeft gezet. Het werk van Descartes is dermate populair dat het welhaast onmogelijk is voor filosofen en theologen om dit Cartesiaans dualisme te overkomen. Zowel materialisme als spiritualisme heffen deze tweedeling niet op, maar beschouwen slechts een van beide componenten als primair of normerend.

Hierbij sluiten ook gedachten aan over de dood en het hiernamaals. Wanneer de menselijke natuur wordt verstaan als tweeledig, dat wil zeggen als lichaam en ziel, dan kan de dood geformuleerd worden als het moment waarop lichaam en ziel van elkaar gescheiden raken. Overigens wordt er over het algemeen wel van uit gegaan dat de vorm van lichaam en ziel congruent zijn; de ziel neemt de vorm van het lichaam aan en blijft ook na de dood deze vorm behouden. Na de dood wordt het lichaam, als ‘leeg’ overblijfsel, begraven of gecremeerd, terwijl de ziel, als rationeel beginsel van de menselijke natuur, blijft voortbestaan. Waar de ziel zich na de dood bevindt is ook onderwerp van heftige discussies. Over het algemeen kan gesteld worden dat de meeste christenen geloven dat de ziel zich of in de hemel, of in een voorlopige tussenstaat bevindt. Binnen de Katholieke traditie wordt deze tussenstaat aangeduid als het vagevuur of purgatorio, waar de ziel wordt uitgezuiverd en geheiligd, zodat zij na het Laatste Oordeel de hemel kan binnengaan. De Katholieke Kerk belijdt echter ook de opstanding van het lichaam, wat erop lijkt te duiden dat lichaam en ziel worden herenigd voordat de mens zijn uiteindelijke eindbestemming bereikt. Dit impliceert dat de zonde haar sporen achterlaat op de ziel, maar niet in het lichaam van de mens.

Met betrekking tot de compositie van de menselijke natuur zijn er nog twee posities mogelijk: constitutie uit drie componenten en monisme (het idee dat de menselijke natuur enkelvoudig is). Ten aanzien van de constitutie uit drie componenten kan worden opgemerkt dat zodoende wel een duidelijke congruentie met de goddelijke natuur wordt bewerkstelligd, en dat hiermee de schepping van de mens als imago Dei een nieuwe dimensie krijgt toegekend. In dit geval worden de twee componenten van het (Cartesiaanse) dualisme aangevuld met het component Woord, of geest en ziel worden als afzonderlijke componenten gezien en niet als synoniemen. Wanneer de component Woord wordt gebruikt, gebeurt dit met verwijzing naar het Schriftwoord dat Christus het vleesgeworden Woord is.

Monisme kan op meer steun rekenen dan de idee dat de menselijke natuur uit drie componenten bestaat. Bij monisme is de mens een eenheid, van componenten is geen sprake. Lichaam en ziel kunnen dan als modaliteiten gezien worden van deze eenheid. Ook kan er sprake zijn van een secundaire compositie van lichaam en geest, die primair als ziel wordt benoemd. In dit laatste geval kan gezegd worden dat de mens een ziel is, hoewel hij bestaat uit lichaam en geest. Ook in de moderne natuurwetenschap is het monisme een steeds populairder wordende opvatting die de Cartesiaanse kloof tracht te overbruggen, hoewel hier meteen moet worden opgemerkt dat een reductie van de mens tot slechts zijn lichaam niet in overeenstemming is te brengen met de moderne, katholieke theologie.

 



Bron: Tilburg School of Catholic Theology