De stola behoort tot de zogenaamde paramenten. Dit is een verzamelnaam voor alle voorwerpen die gebruikt worden tijdens de liturgie die vervaardigd zijn van textiel. Hiertoe behoren enerzijds de textielstukken die gebruikt worden op en rond het altaar, en anderzijds alle liturgische gewaden die door wijdelingen en leken gedragen worden tijdens de liturgie. De stola behoort uiteraard tot de verzameling liturgische gewaden, en meer specifiek tot zogenaamde insignia; die textielstukken die aangeven tot welk ambt een geestelijke behoort. De leer inzake de textielstukken die gebruikt worden tijdens de liturgie wordt ook wel paramentiek genoemd.
De stola wordt door de verschillende ambten op verschillende manieren gedragen: de diaken draagt de stola over de linkerschouder en kruist de uiteinden op de rechterheup; hierdoor heeft hij maximale bewegingsvrijheid voor zijn rechterarm, die immers niet door de stola gehinderd wordt. De priester draagt de stola over beide schouders, waarbij de uiteinden afhangen aan de voorzijde van het lichaam. De priester mag de uiteinde laten kruisen op de borst, of hij mag ze parallel aan elkaar laten afhangen aan de voorzijde van het lichaam. De bisschop draagt de stola op eenzelfde wijze als de priester, met dit verschil dat hij de uiteinden nooit laat kruisen op de borst, omdat hij daar een pectoraal kruis draagt. De bovenkleden, de dalmatiek voor een diaken en de kazuifel voor een priester, worden over de stola gedragen. Dit komt vanwege de symboliek die met de stola, kazuifel en dalmatiek samenhangt: de stola is het symbool van het juk van het kruis van Jezus Christus dat de wijdeling op zich neemt. De dalmatiek (maar dit geldt evengoed voor de kazuifel) vertegenwoordigt de mantel der liefde die over het juk van het kruis wordt geslagen. Het is leken niet toegestaan een stola te dragen.