Lucepedia

Digitale theologische encyclopedie

Verantwoordelijke redacteur dossier: Alexis Szejnoga
Dossiers » Joël, het boek » introductie » Joël

Joël



JoëlHet Bijbelboek Joël handelt over de gelijknamige profeet. Het boek behoort tot de zogenaamde 'kleine profeten'; een verzameling van twaalf profetische Bijbelboeken van geringe omvang. Deze verzameling Bijbelboeken vormt in de Tenach, de Hebreeuwse bijbel, de afsluiting van de nevi'im of 'profeten', de tweede hoofdgroep Bijbelboeken, naast de Torah (de eerste vijf boeken van het Oude Testament, ook wel de 'boeken van Mozes genoemd; in de christelijke traditie wordt deze verzameling boeken ook wel aangeduid als de pentateuch) en de ketuvim of 'geschriften'. Het Bijbelboek Joël bestaat uit slechts drie hoofdstukken en kan grofweg in drie delen worden ingedeeld: het eerste deel handelt over rampen die reeds geschied zijn, zoals een sprinkhanenplaag en droogte. Het tweede deel bevat een aantal beloften aangaande zegeningen die het volk Israël in de toekomst ten deel zal vallen. Een derde deel verhaalt over het toekomstige lot van de vijanden van het volk Israël.


Naamgeving

Het Bijbelboek Joël is vernoemd naar de gelijknamige profeet die in het boek optreedt. De naam Joël betekent in het Hebreeuws ‘hij die in God gelooft’. In de versio vulgata, de Latijnse vertaling van de bijbel, wordt de naam van de profeet als Iohel weergegeven. In de Griekse vertaling van het Oude Testament, de Septuagint, wordt Ιωηλ (Io’el) gebruikt. In het Duits en het Engels valt het trema weg.

Plaats binnen het Oude Testament

Het Bijbelboek Joël behoort tot de verzameling geschriften die in de joodse traditie wordt aangeduid als nevi’im of ‘profeten’. Binnen deze groep Bijbelboeken is er nog een tweedeling gemaakt tussen enerzijds nevi’im rishonim of ‘vroege profeten’, en nevi’im aharonim of ‘late profeten’. Joël behoort tot die laatste groep, en wordt samen met nog elf profetische boeken (Hosea, Amos, Obadja, Jona, Micha, Nahum, Habbakuk, Sefanja, Haggai, Zacharia en Maleachi) tot de ‘twaalf kleine profeten’ gerekend. In de Hebreeuwse bijbel is de volgorde als volgt: eerst komen de vijf boeken van de Torah, dan de nevi’im, en ten slotte de ketuvim of ‘geschriften’. De kleine profeten komen binnen de afdeling nevi’im als laatste. Joël is de tweede van de kleine profeten: het boek volgt op het Bijbelboek Hosea en wordt gevolgd door het boek Amos.

Ook binnen de canonieke volgorde van de christelijke bijbel is het Bijbelboek Joël de tweede van de twaalf kleine profeten. Deze twaalf zijn echter niet te vinden in het midden van het Oude Testament, maar aan het einde. Dit komt omdat men de indeling naar ketuvim en nevi’im in de christelijke canon grotendeels heeft laten varen.

Structuur en verhaalelementen

De onderstaande tekst is een fragment uit het hoofdstuk Joël, Obadja, Nahum, Habakuk, Sefanja, Haggaï, Zacharia, Maleachi, geschreven door Klaas Spronk en verschenen in Jan Fokkelman, Wim Weren (red.), De Bijbel Literair, Zoetermeer/Kapellen 2005.

Dit boek is opgebouwd rondom een kern in 2:15-17.Die begint met een krachtige oproep: ‘Blaast de bazuin op de Sion!’. Heel het volk moet samenkomen en God om ontferming bidden, opdat Israël niet zal ondergaan. Men smeekt God om zich te manifesteren,opdat de heidenen niet smalend kunnen zeggen: ‘Waar is hun God?’In het Hebreeuws klinkt hier iets door van de naam van de profeet. In zijn letterlijke betekenis, ‘De HEER is God’is die naam ook een antwoord op deze vraag. De HEER zal zich met goddelijke macht laten gelden.

Als inleiding op deze oproep wordt in het eerste hoofdstuk verteld van de verwoesting van het land door sprinkhanen en droogte (1:4-12) gevolgd door een oproep tot vasten en een oproep tot gebed tot God(1:13-14).Deze natuurrampen worden in 1:15-18 geduid als ‘dag van de HEER’, waarna de bede om hulp wordt verwoord: ‘Tot U, HEER, roep ik…’(1:19-20).In het tweede hoofdstuk worden de komende rampen nog dreigender, als een aanstormend vijandelijk leger. De ‘dag van de HEER’ is heel dichtbij en is ‘een dag van donker en duisternis’. Dit wordt ingeleid met de woorden die ook in 2:15 klinken: ‘Blaast de bazuin op de Sion’(2:1) en net als in 2:17 afgesloten met een vraag: ‘wie zal hem doorstaan?’(2:11). Daarna klinkt als een antwoord op bede in 1:13-14 een Godsspraak: ‘keert u naar Mijn om met heel uw hart’(2:12). In deze oproep tot bekering (2:12-14)wordt de HEER omschreven met woorden uit de belijdenis die we kennen uit Exodus 34:6-7, ‘Hij is genadig en barmhartig, toegevend en vol liefde, en Hij heeft spijt over het onheil’(2:13).De passage eindigt met de oproep tot ‘een plengoffer voor de HEER uw God’(2:14); in het Hebreeuws onmiskenbaar een verwijzing naar de naam van de profeet.

Na de centrale oproep om samen te komen en boete te doen volgt de positieve reactie van de HEER: de legers, de droogte en de sprinkhanen zullen verdwijnen en het land zal weer opbloeien. Zo laat Hij weten ‘dat Ik de HEER uw God ben’(2:27). Als in een refrein klinken hier dus weer die woorden die aan de naam van de profeet herinneren. Tegenover de rouw en verslagenheid in het eerste hoofdstuk wordt nu hernieuwde geestkracht gesteld (3:1-2). Net als in 2:10 worden hemel en aarde genoemd (3:3a) en net als in 1:19 is er sprake van vuur als teken van Gods ingrijpen (3:3b), maar in plaats van het alarm op de Sion (2:1) is er nu de geruststellende aankondiging van redding op de Sion (3:5).

In het laatste hoofdstuk wordt er afgerekend met de andere volken. Hun minachtende vraag uit 2:17 krijgt een uitgebreid antwoord. Ze worden met name genoemd, samen met al hun misdaden tegen Israël. In 4:17 loopt dat uit op het refrein: ‘Dan zult u erkennen, dat Ik de HEER uw God ben’. Het is daar samengenomen met het andere steeds weer terugkerende thema: ‘Ik die woon op de Sion, mijn heilige berg’.

In de slotverzen (4:18-21) is dan de verschrikking zoals beschreven in het eerste hoofdstuk omgekeerd. Er is geen verwoesting meer, maar vruchtbaarheid; het gebrek aan ‘druivennat’ (1:5) is in zijn tegendeel omgekeerd: ‘de bergen druipen van druivennat’(4:18). Het vernietigend oordeel wordt niet meer uitgevoerd door de andere volken, maar komt juist op hen neer.

Zo kan men dus de volgende perikopen onderscheiden,waarbij na de inleiding (1:1-3) de verschillende delen in hun onderlinge relaties als volgt weergegeven kunnen worden (via inspringen wordt aangegeven welke delen binnen het boek als geheel met elkaar verbonden zijn):

   1:4-12 verwoesting van het land
      1:13-14 oproep tot vasten en gebed
   1:15-18 de ‘dag van de HEER’ is dreigend nabij
      1:19-20 gebed tot de HEER
         2:1-11 de ‘dag van de HEER’ is onontkoombaar
            2:12-14 oproep tot bekering

2:15-17 oproep tot samenkomst

            2:18-27 God antwoordt met redding uit de macht van de volken
         3:1-5 nieuwe geestkracht voor de mensen, met name in Sion
4:1-17 de volken worden gestraft
   4:18-21 de HEER kiest voor Sion en geeft het land vruchtbaarheid

In drie stappen, waarbij de dreiging steeds groter wordt en de daaraan gekoppelde oproep steeds heftiger, komt het tot de uitnodiging voor een plechtige samenkomst waarin de nood aan God wordt voorgelegd. In Gods antwoord wordt in twee stappen de nood gelenigd en afgerekend met de volken. In het eerste deel van het antwoord wordt teruggegrepen op het derde en laatste deel van de dreigende woorden (zie de genoemde correspondenties tussen 2:27 en 2:14 en tussen 3:3 en 2:10). Het tweede deel van het antwoord is verbonden met de oproep in het midden (zie de correspondentie tussen 4:17 en 2:15-17) en met het begin (4:18-21//1:4-12).

Wanneer we nu letten op de relaties met de andere boeken van de twaalf profeten, dan kunnen we constateren dat er via Joël een lijn loopt vanaf het voorafgaande boek Hosea naar het volgende boek Amos en dat er hier ook een toon wordt gezet die doorklinkt in de boeken daarna.

Komend vanuit het boek Hosea merken we direct het contrast. De profetie van Hosea eindigt met het troostrijke beeld van Gods liefdevolle toewijding aan Israël als vruchtbaarheid gevende dauw. Israël zal opbloeien als een wijngaard (Hos.14:6-8). De lezer krijgt geen gelegenheid om hierbij weg te dromen: ‘Wordt wakker, dronkaards en ween; jammert allen, wijndrinkers, want het druivennat gaat uw mond voorbij’(Joël 1:5). Door sprinkhaan en droogte wordt de wijngaard vernietigd.

In het hart van Joëls profetie worden we herinnerd aan het beeld van de relatie tussen God en zijn volk als tussen bruid en bruidegom: ‘laat de bruidegom zijn kamer verlaten en de bruid haar bruidsvertrek’(Joël 2:16). De relatie met God vraagt vernieuwde aandacht. Joël introduceert hierbij twee belangrijke nieuwe thema’s. Ten eerste is dat ‘de dag van de HEER’. In Amos wordt dat opgepakt in 5:18-28 (met nadruk op de duisternis. Zoals in Joël 4:15). Na Amos zal het centraal staan in de boeken Obadja, Sefanja en aan het slot, in Maleachi 3. Een tweede opvallend nieuw element is de belangrijke plaats voor Sion temidden van de volken. Joël eindigt ermee: ‘de HEER woont op Sion’. Het boek Amos zal juist daarmee inzetten: ‘De HEER buldert vanuit Sion’(Am.1:2).



Bron: Tilburg School of Catholic Theology, met dank aan Prof. dr. Klaas Spronk.