Lucepedia

Digitale theologische encyclopedie

Verantwoordelijke redacteur dossier: Liuwe Westra
Dossiers » Helena Augusta » introductie » Helena Augusta (ca. 248 - ca. 328)

Helena Augusta (ca. 248 - ca. 328)



Leven

Flavia Iulia Helena werd in 248/249 geboren. Haar geboorteplaats is niet precies bekend, maar wellicht is ze geboren in Drepanum (het moderne Hersek) in de streek Bithynië, dat later door Constantijn de naam Helenopolis (= stad van Helena) is gegeven. Ze was van lage sociale afkomst en heeft in haar jeugd waarschijnlijk gewerkt in een herberg, wellicht zelfs als prostituee. Rond het jaar 270 is ze in contact gekomen met Constantius en leefde met hem in concubinaat. Uit deze relatie, waarover nauwelijks historisch betrouwbare informatie bekend is, werd Constantijn geboren in 272 of 273 in Naissus (het moderne Nish) op de Balkan. Hoe lang de relatie heeft standgehouden is eveneens onbekend; wel weten we dat Constantius in 288/9 in het huwelijk trad met Theodora, dochter van Maximianus, een van de twee Romeinse keizers van dat moment. In 293 zou Constantius toetreden tot het door Diocletianus nieuw ingestelde vierkeizerbewind. Waar Helena in deze jaren verbleef is onbekend.

Wanneer haar zoon Constantijn in 306 in York tot keizer wordt uitgeroepen, raakt er ook weer iets meer bekend over Helena. Wellicht heeft zij aan zijn hof in Trier verbleven – een levendige middeleeuwse Helena-traditie in Trier zou daar op kunnen wijzen. Zeker is dat ze, nadat Constantijn in 312 de stad Rome had veroverd op zijn tegenstrever Maxentius, in Rome een residentie heeft gehad. Dit zgn. Palatium Sessorianum, dat deel uitmaakte van het keizerlijk suburbane bezit fundus Laurentus, bevond zich in het zuidoostelijke deel van Rome. Behalve een paleis bevonden zich in het gebied ook een amfitheater en publieke thermen. Inscripties met haar naam en de bouw van een basiliek in het gebied – de Ss. Marcellino e Pietro – alsmede het feit dat zij in het mausoleum bij deze basiliek is bijgezet, wijzen er duidelijk op dat zij hier heeft gewoond. Een deel van haar paleis werd niet lang na haar dood omgevormd tot een kerk die in de bronnen aanvankelijk bekend staat onder de naam Basilica Heleniana en later de naam S. Croce in Gerusalemme (‘Het Heilig Kruis in Jeruzalem’) kreeg.

Na 312 wordt Helena geleidelijk een steeds belangrijker lid van de keizerlijke familie van Constantijn. Op munten en in inscripties draagt zij de eretitel nobilissima femina en wanneer Constantijn vanaf 324 alleenheerser is geworden over het Romeinse Rijk bedeelt hij haar met de titel Augusta. Haar rol van moeder en grootmoeder van de mannelijke leden van de keizerlijke dynastie – Constantijn en zijn zoons/opvolgers – wordt op munten en in inscripties benadrukt.

In navolging van haar zoon ging Helena na 312 over tot het christelijk geloof. Er is wel gesuggereerd dat Constantijn onder invloed van Helena zich tot het christendom had bekeerd, maar dat is onwaarschijnlijk, evenals het verhaal dat ze aanvankelijk meer sympathie gehad zou hebben voor de joodse dan de christelijke religie.

In ca. 327/8, aan het eind van haar leven, bezocht Helena o.a. Palestina. Haar reis wordt uitvoerig beschreven door de kerkhistoricus Eusebius in zijn Vita Constantini dat aan het eind van de jaren 330 verscheen. Eusebius was bisschop van Caesarea in Palestina en zal haar reis ongetwijfeld van nabij hebben meegemaakt. Hij presenteert Helena als een vrome en nederige vrouw die naar Palestina kwam om de heilige plaatsen te bezoeken en te vereren, m.a.w. hij beschrijft haar reis als een pelgrimage. Ook schrijft Eusebius kerkstichtingen aan haar toe, o.a. die van de Geboortekerk in Bethlehem en de Eleonakerk op de Olijfberg. Hoewel Eusebius een belangrijke bron is voor onze kennis over Helena, is het zeer de vraag of Helena’s reis wel een pelgrimage was, zoals Eusebius ons wil doen geloven. Zij bezocht namelijk niet alleen Palestina maar eveneens vele andere oostelijke provincies van het rijk, en haar reis zou wel eens veel eerder een wereldse dan een religieuze achtergrond kunnen hebben gehad. Er is veel voor te zeggen om haar reis te zien als een zorgvuldig door het keizerlijke hof georkestreerde onderneming om in de oostelijk provincies van het rijk, die nog maar kort onder het gezag van Constantijn vielen, steun te verkrijgen voor het nieuwe keizerlijke gezag van haar zoon en diens beleid van christianisering. De door Eusebius genoemde donaties aan legeronderdelen, vrijlating van gevangenen en de terugkeer van ballingen naar huis, zijn daarvoor indicaties.

Kort na haar reis stierf Helena in 328/9 in het bijzijn van haar zoon Constantijn. Ze werd bijgezet in het mausoleum bij de Ss. Marcellino e Pietro aan de Via Labicana te Rome in een porfieren sarcofaag die zich nu in de Vaticaanse Musea bevindt.

Kruisvinding

De kruisdood werd in het Romeinse rijk opgelegd aan zware misdadigers en slaven, en de dood door kruisiging was een schandelijke vorm van executie. Om die reden was het kruis als christelijk symbool van geen enkel belang in de eerste drie eeuwen van onze jaartelling. Dat veranderde in de vierde eeuw: van een symbool van schande werd het het christelijke symbool bij uitstek dat vooral overwinning symboliseerde. Overal in de Romeinse wereld kon nu het kruisteken worden waargenomen – op muren van huizen, op sarcofagen, genaaid op kleding en zelfs als tatoeage – en daarmee nam ook de belangstelling voor het Ware Kruis toe.

Relieken van het Ware Kruis werden rond het midden van de vierde eeuw in de Heilige Grafkerk in Jeruzalem vereerd en waren ook al verspreid geraakt over het mediterrane gebied, zo weten we uit doopinstructies van Cyrillus, bisschop van Jeruzalem tussen 349 en 387. Een brief aan keizer Constantius II uit 351 van dezelfde bisschop vermeldt dat het kruis zou zijn gevonden tijdens de regeerperiode van Constantijn. Ook andere berichten vermelden de aanwezigheid van het kruis in Jeruzalem. Het meest uitgebreid is dat gedaan door de pelgrim Egeria, die in de jaren 381-384 in Jeruzalem verbleef. Ze beschrijft de kruisverering in Jeruzalem op Goede Vrijdag en tijdens het feest van de zgn. Encaenia op 14 september. Al deze bronnen laten Helena onvermeld, waaruit de conclusie mag worden getrokken dat de toeschrijving van de kruisvinding aan Helena niet alleen laat is maar waarschijnlijk historisch ook niet correct.

De eerste die melding maakte van de kruisvinding door Helena was Gelasius van Caesarea. Hij deed dat in zijn Kerkgeschiedenis uit ca. 390; dit werk is helaas verloren gegaan maar een Latijnse vertaling van Gelasius’ oorspronkelijk Griekse tekst valt te lezen in de Kerkgeschiedenis van Rufinus uit het begin van de vijfde eeuw. Later in de vijfde eeuw vinden we het verhaal van Helena’s kruisvinding ook terug bij de Griekse kerkhistorici Socrates, Sozomenus, Theodoretus en Gelasius van Cyzicus. In het Latijn is Helena’s ontdekking van het Ware Kruis te lezen bij Ambrosius van Milaan, Paulinus van Nola en Sulpicius Severus. Deze Griekse en Latijnse teksten uit de vierde en vijfde eeuw worden in de regel aangeduid als Helena-traditie van de legende van de kruisvinding.

Naast de Helena-traditie ontstond rond het jaar 400 de zgn. Judas Kyriakos-versie van de kruisvinding. In deze versie wordt het kruis voor Helena gevonden door de Jood Judas Kyriakos. In deze traditie worden de Joden verantwoordelijk gehouden voor verbergen van het kruis en na ondervraging door Helena van de Joden in Jeruzalem is het Judas Kyriakos die naar Golgota gaat, tot God bidt en door een hemels teken de plaats waar het kruis verborgen ligt voor Helena weet te vinden. Judas bekeert zich tot christendom, wordt bisschop van Jeruzalem en sterft een martelaarsdood onder keizer Julianus de Afvallige (361-363). Deze versie van de legende van de kruisvinding zou de meest populaire worden in de Middeleeuwen, waarschijnlijk vanwege het sterke anti-joodse karakter van de tekst. In de Middeleeuwen vinden we het verhaal in vele versies in de landstalen terug. Ook was het een geliefd thema voor schilderijen, fresco’s en wandtapijten. De bekendste afbeelding is waarschijnlijk het fresco van Piero della Francesco in Arezzo.

Een bijzondere traditie is de Protonike-versie van de legende, ontstaan aan het begin van de vijfde eeuw. In deze versie, die alleen bekend is in het Syrisch (en later ook in het Armeens) is Helena vervangen door Protonike, vrouw van keizer Claudius, en is de kruisvinding gesitueerd in de eerste eeuw. Het verspreidingsgebied van deze versie was beperkt.

Verdere betekenis

In de negende eeuw zijn Helena’s relieken overgebracht naar het bisdom Reims. Haar hoofd en enkele kruisrelieken bevinden zich in de basiliek van Trier, waar zich een levendige Helena-traditie heeft ontwikkeld. Ook bevinden zich relieken van haar in S. Maria d’Aracoeli te Rome. Ook Engeland kent een levendige Helena-traditie. Ze staat daar bekend als de dochter van Coel, koning der Britten.

Helena heeft bekendheid gekregen door een daad die ze niet heeft verricht, nl. de ontdekking van het kruis van Christus. Het verhaal van de kruisvinding door Helena is wijdverspreid geweest en genereerde in de Middeleeuwen nieuwe versies van het verhaal en het werd geïncorporeerd in andere legendetradities. Het verhaal was en is een inspiratiebron voor schilders en schrijvers. De legende heeft Evelyn Waugh, een van de bekendste Engelse schrijvers uit de twintigste eeuw, geïnspireerd tot het schrijven van zijn roman Helena (1950). In 2006 verscheen de roman De Pelgrimage van Helena. Het leven van de moeder van keizer Constantijn de Grote, geschreven door de Nederlander Ivo Knottnerus.

(door Jan Willem Drijvers)



Bron: Tilburg School of Catholic Theology, met dank aan Jan Willem Drijvers.