Het Bijbelboek Haggai behoort tot de zogenaamde 'kleine profeten' en is vernoemd naar de profeet die dezelfde naam draagt (de Hebreeuwse naam Haggai betekent 'mijn feestdag'). Het is een boek met een zeer geringe omvang; het bestaat uit slechts twee korte hoofdstukken. Inhoudelijk is het Bijbelboek Haggai in vieren te delen: een eerste deel bevat een toespraak waarin wordt opgeroepen de tempel te herbouwen. De oproep wordt in het tweede deel herhaald in een tweede toespraak. In het derde deel wordt de belofte gedaan dat met de herbouw van de tempel een tijd van voorspoed zal aanbreken. Het vierde en laatste deel bevat een toespraak waarin Haggai Zerubbabel aanmerkt als de uitverkorene van de HEER.
Het Bijbelboek Haggai behoort tot de verzameling geschriften die in de joodse traditie wordt aangeduid als nevi’im of ‘profeten’. Binnen deze groep Bijbelboeken is er nog een tweedeling gemaakt tussen enerzijds nevi’im rishonim of ‘vroege profeten’, en nevi’im aharonim of ‘late profeten’. Haggai behoort tot die laatste groep, en wordt samen met nog elf profetische boeken (Hosea, Joël, Amos, Obadja, Jona, Micha, Nahum, Habbakuk, Sefanja, Zacharia en Maleachi) tot de ‘twaalf kleine profeten’ gerekend. In de Hebreeuwse bijbel is de volgorde als volgt: eerst komen de vijf boeken van de Torah, dan de nevi’im, en ten slotte de ketuvim of ‘geschriften’. De kleine profeten komen binnen de afdeling nevi’im als laatste. Haggai is de tiende van de kleine profeten: het boek volgt op het Bijbelboek Sefanja en wordt gevolgd door het boek Zacharia.
Ook binnen de canonieke volgorde van de christelijke bijbel is het Bijbelboek Haggai de tiende van de twaalf kleine profeten. Deze twaalf zijn echter niet te vinden in het midden van het Oude Testament, maar aan het einde. Dit komt omdat men de indeling naar ketuvim en nevi’im in de christelijke canon grotendeels heeft laten varen.
De onderstaande tekst is een fragment uit het hoofdstuk Joël, Obadja, Nahum, Habakuk, Sefanja, Haggaï, Zacharia, Maleachi, geschreven door Klaas Spronk en verschenen in: Jan Fokkelman, Wim Weren (red.), De Bijbel Literair, Zoetermeer/Kapellen 2005.
Ondanks het verschil in lengte lijken de eerste twee onderdelen veel op elkaar: op het woord van de profeet volgt een positieve reactie van het volk. De dateringen aan begin en eind geven aan hoe lang het duurde voordat Gods woord tot menselijke daden leidde. De profetieën in het vierde en vijfde deel zijn met elkaar verbonden doordat ze blijkens de datering op dezelfde dag werden uitgesproken. Inhoudelijk hebben ze met elkaar gemeen dat ze betrekking hebben op de voortgang van het werk, zowel interne (2:12-19) als externe problemen (2:21-23) zullen worden overwonnen. Net als in het begin is het tweede deel aanmerkelijk korter dan het eerste. Let men op de herhaling van de term ‘godsspraak van de HEER’, dan valt op dat die in het centrale gedeelte (2:1-9) zes keer voorkomt (naast drie maal ‘spreekt de HEER’) en naar het einde toe steeds vaker gebruikt wordt met een drievoudig slotakkoord in 2:23. Men zou deze drieslag kunnen vergelijken met het begin van Nahum waarin drie maal geschreven staat: ‘een wreker is de HEER’. Het getal drie vinden we ook terug in de drievoudige aansporing in 2:4. ‘houd goede moed’.
Het boek Haggaï is verbonden met het voorafgaande Sefanja door het woordje ‘tijd’. Sefanja eindigde met de belofte ‘In die tijd leid Ik u terug; in de tijd dat Ik u verzamel…’(Sef.3:20). De eerste woorden die God volgens Haggaï spreekt zijn: ‘Dit volk denkt, dat de tijd nog niet is gekomen, de tijd om het huis van de HEER te herbouwen’ (Hag.1:2). In beide gevallen dus twee keer het woord ‘tijd’. Dat sluit goed aan bij de constatering dat in het geschrift van Haggaï de tijdsaanduidingen zo’n grote rol spelen.