Het geschrift maakt deel uit van Codex I (bijgenaamd de Jung-codex, omdat het enkele jaren in het bezit is geweest van het C.G. Jung-Instituut in Zürich). Het heeft in de codex geen titel, maar omdat de tekst begint met de woorden ‘Het evangelie van de waarheid is een vreugde voor degenen die van de Vader der Waarheid de genade ontvangen hebben hem te kennen…’ wordt het gewoonlijk als ‘Evangelie der Waarheid’ aangeduid. Is dit geschrift identiek aan het Evangelie der Waarheid waarover Irenaeus spreekt in Tegen de ketterijen III.11.9: ‘In hun vrijmoedigheid gaan ze (de valentinanen) zover dat ze iets dat onlangs door henzelf geschreven is als het “Evangelie van de Waarheid” betitelen, hoewel het op geen enkele manier overeenstemt met de evangeliën van de apostelen’? Hoogstwaarschijnlijk moet deze vraag bevestigend beantwoord worden, want dat de valentinianen naast een Evangelie der Waarheid een geschrift bezaten dat met deze woorden begint, is moeilijk voorstelbaar.
Het bericht van Irenaeus is van belang voor de datering. Irenaeus werkte tussen 180-185 aan zijn ketterbestrijding. Als het inderdaad om hetzelfde geschrift gaat als het door Irenaeus genoemde Evangelie der Waarheid moet het enige tijd voor 180 geschreven zijn, dus nog tijdens of kort na het leven van Valentinus.
Het exemplaar van het Evangelie der Waarheid in Nag Hammadi Codex I is een ergens in het midden van de vierde eeuw vervaardigde kopie van een Koptische vertaling, waarschijnlijk een vertaling uit het Grieks. Het ligt voor de hand dat er ook vertalingen in andere talen dan het Koptisch hebben bestaan. Maar die zijn, evenals de tekst in de oorspronkelijke taal, verloren gegaan. Wel bevinden zich in codex XII van Nag Hammadi gebrekkige fragmenten van wat een tweede kopie van dit geschrift is geweest in een ander Koptisch dialect (geen Lykopolitaans/ Sub-achmimisch, zoals in Codex I, maar Sahidisch).
In de boven geciteerde passage van Tegen de ketterijen III merkt Irenaeus op dat het Evangelie der Waarheid op geen enkele manier overeenstemt met de vier canonieke evangeliën. Dit is zeker van toepassing op de tekst in Nag Hammadi Codex I. Het is niet een evangelie in de zin van een verhaal over het leven en de dood, de woorden en de daden van Jezus. Het woord ‘evangelie’ wordt in deze tekst gebruikt in zijn oorspronkelijke betekenis van ‘heilsboodschap’ (de betekenis die het heeft bijv. in de brieven van Paulus). Wat zijn literaire vorm betreft kan het Evangelie der Waarheid gekarakteriseerd worden als een homilie, maar het heeft ook kenmerken van een meditatie en van een theologische verhandeling.
Opvallend is vooral het vrije gebruik van beelden. De schrijver legt uit hoe onwetendheid met betrekking tot God angst teweegbracht en hoe die angst zich verdichtte tot een mist waarin de (gepersonifieerde) Dwaling haar werk kon doen. Jezus, ‘het Woord’/‘de Verlosser’, heeft een einde gemaakt aan de onwetendheid doordat hij overal – in de hogere en in de lagere wereld – kennis van God, ‘de Vader’, bracht. De eerste zinnen leiden dit thema in:
Het Evangelie van de Waarheid is een vreugde voor wie van de Vader van de Waarheid de genade ontvangen hebben Hem te kennen door de kracht van het Woord. Dit is uitgegaan van de Volheid (Plêrôma) die in het denken en het bewustzijn van de Vader is. Het wordt ‘de Verlosser’ genoemd. Deze naam heeft betrekking op het werk dat hij zal doen om degenen die de Vader nog niet kennen te verlossen, terwijl ‘Evangelie’ staat voor de openbaarmaking van wat gehoopt wordt: die Hem zoeken zullen Hem vinden.
God wordt, zoals gebruikelijk in de hellenistische filosofie, als volkomen transcendent gedacht. Omdat hij – zoals de God van Aristoteles – denkt (en alleen maar denkt), is de veronderstelling dat hij gedachten heeft. In de filosofie van die tijd was het ook niet ongebruikelijk Plato’s ideeën als de gedachten van God voor te stellen. De uit God geëmaneerde gedachten worden in antieke en laatantieke filosofische en religieuze teksten als ‘aeonen’ aangeduid. Tertullianus spreekt in Tegen de valentinianen 4.2, waarschijnlijk minder correct, van ‘gedachten, gevoelens en emoties’. Valentinus zou volgens Tertullianus de aeonen binnen de ene God lokaliseren. Als deze informatie klopt, zou dat betekenen dat we de nog eenvoudige aeonenleer die we in het Evangelie der Waarheid aantreffen, aan Valentinus kunnen toeschrijven. Maar hiertegen pleit dat de bij Clemens en Hippolytus bewaarde fragmenten van Valentinus geen enkele reden geven om te denken dat Valentinus over aeonen in het meervoud heeft gesproken (zie Valentinus: leer).
Gods Zoon, het Woord, is als eerste uit God tevoorschijn getreden. Alle andere woorden/gedachten/aeonen van God zijn door hem voortgebracht. Opmerkelijk is dat de onwetendheid aangaande God al bij deze aeonen begint en dat het Woord het evangelie van de Waarheid allereerst aan hen openbaart. De onwetendheid van de aeonen wordt gezien als de eerste fase in een voortgaande desintegratie van de goddelijke eenheid.
Een groot deel van de tekst is gewijd aan de manier waarop Jezus Christus de mensen uit de mist van de onwetendheid bevrijdt en terugvoert naar God. Daarbij wordt ook gereflecteerd over de betekenis van Jezus’ kruisdood.
De rol die de gepersonifieerde Dwaling in het Evangelie der Waarheid speelt, wordt in valentiniaanse teksten over twee figuren, Sofia en haar zoon, de Demiurg, verdeeld. In deze gnostische teksten vinden we, zoals al opgemerkt door Tertullianus, ook een andere, meer uitgewerkte aeonenleer. Op grond van de inhoudelijke verschillen moeten we concluderen dat dit geschrift gecomponeerd is vóór de volle ontwikkeling van de valentiniaanse systemen. Het Evangelie der Waarheid kan niet met zekerheid aan Valentinus zelf toegeschreven worden, maar we kunnen het dus evenmin als een valentiniaans-gnostisch geschrift beschouwen. Er rest weinig anders dan aan te nemen dat het een tussenstadium vertegenwoordigt tussen de leer van Valentinus en de ontwikkelde gnostiek van valentiniaanse theologen als Ptolemaeus, Heracleon en Theodotus.
(door Gerard Luttikhuizen)