De sociale leer van de kerk beziet de relativiteit van het economisch bezit. Mensen kunnen hun best doen het te verwerven, maar uiteindelijk is het een gave van God en het gevolg van het bewerken van Zijn schepping. Het is de opdracht aan de mensen deze gaven te beheren en te delen met anderen die ook in die schepping aanwezig zijn maar minder fortuinlijk waren in de ontwikkeling ervan. Economische activiteit en materiële vooruitgang moeten volgens deze zienswijze in dienst staan van mens en maatschappij en hun welzijn. De goederen die het gevolg zijn van de ontwikkeling van de schepping hebben een universele bestemming (zie ook Bonum Commune, een van de grondprincipes van de sociale leer) en daardoor wordt accumulatie, die mensen of groepen onthoudt van de vruchten van de aarde, afgewezen als moreel verkeerd.
Voor de katholieke kerk zijn economie en moraal daarom met elkaar verbonden. Ook in de economie gaat het immers om de mens en de gemeenschap van mensen. Economisch handelen kan bijdragen aan het welzijn en geluk van mensen, maar er ook afbreuk aan doen. Hier is dus de visie op menswaardig en gelukkig leven in het geding, een religieuze en morele categorie. De katholieke kerk vindt dat ze op basis van haar traditie iets te zeggen heeft over het economisch leven, wat ze in haar geschiedenis ook veelvuldig heeft gedaan. Een belangrijke notie in het denken van de kerk over de economie is bijvoorbeeld ‘solidariteit’. Dit wordt vaak tegenover de economische notie van ‘efficiëntie’ geplaatst, maar de kerk leert dat dit een verkeerde tegenoverstelling is: als een ontwikkeling ten koste gaat van mensen is het geen gezonde ontwikkeling en daarmee niet efficiënt. Een ander voorbeeld is dat de kerk er voor pleit dat de arbeiders redelijk betaald moeten worden voor de arbeid die ze verrichten, dus voor de arbeidskracht die ze in het economisch proces inbrengen, voor de hoogleraar sociale leer Aengenent een kwestie van moraal en fatsoen.
Wie nu denkt dat de katholieke sociale leer pleit voor socialisme is op het verkeerde been gezet. De katholieke sociale leer is voorstander van een open economie en staat in principe positief tegenover de vrije handel (wat niet automatisch wil zeggen dat ze het kapitalisme steunt). Ook steunt de kerk privé-bezit – mits het ter beschikking blijft staan van sociale en ecologische relaties en van de gehele samenleving. Het uitgangspunt hierbij is dat eenieder deel moet kunnen nemen aan het economisch leven. In het economisch handelen realiseren mensen immers een deel van zichzelf en bevredigen ze hun menselijke behoefte. Ook in het economisch leven kunnen mensen hun talenten ontwikkelen en ze aanwenden voor het geheel van de samenleving, economisch handelen is een uitdrukking van menselijke creativiteit en onderlinge verbondenheid. Mensen uitsluiten van het economisch verkeer (door overheden of door bedrijven of door bewegingen van mensen) wordt daarom afgewezen.
Dat betekent dat voor de katholieke kerk de vrije markt niet absoluut is en gereguleerd of gecorrigeerd dient te worden – ten behoeve van het algemeen welzijn (bonum commune). Hiervoor wordt met name gekeken naar de overheid, naar de deelnemers in het economisch verkeer (ook de consumenten moeten ethische keuzes maken), en naar de regulerende instanties op economisch vlak. Het Rijnlandse model van sociale markteconomie, zoals dat onder andere in Nederland en Duitsland vorm kreeg, kan dan ook onder katholieken op grote toestemming rekenen. Een vrije markt is doelmatig en efficiënt, en een daadwerkelijk concurrerende markt (waarvoor de overheid moet zorgen, dat de toegang voor eenieder gewaarborgd blijft) bevordert de rechtvaardigheid, maar ze moet ten dienste blijven staan van de mens en zijn ontwikkeling. Ook mag het economisch leven niet door een te zware druk van de overheidsfinanciën of van aangegane leningen belast worden. Ook ten opzichte van de mondialisering van de economie staat de kerk positief. Wel wordt benadrukt dat dit ook wereldwijde verantwoordelijkheid schept. Verder dient het internationaal financieel systeem dienstbaar te blijven aan de reële economie.
In de maatschappelijke discussie gaat het in de discussie over economische gerechtigheid al gauw over armoede en het verschil tussen ‘arm’ en ‘rijk’, mensen die veel hebben en zij die weinig profiteren van het economisch systeem. De vraag is of die verschillen in de loop der tijd groter geworden zijn, of de overheid meer zou moeten doen om de verschillen te verkleinen, hoe groot de verschillen mogen wezen en wat acceptabel is. De discussie hierover is niet zo gemakkelijk, als voorbeeld kan de banale opmerking gegeven worden dat ‘ze in Afrika pas echt arm zijn’. In Nederland zijn de kosten voor wonen, ziekte, verzekeringen, levensonderhoud immers hoog, waardoor lage inkomens vaak een groot deel van hun inkomen hieraan moeten besteden. Voor de christelijke kerken is naast het financiële aspect ook het sociale en het ecologische belangrijk.
Hoe ingewikkeld de discussie over armoede is laten de rapporten van het Sociaal en Cultureel Planbureau zien, een officieel orgaan van de regering. De plannenmakers hanteren drie verschillende definities van armoede in Nederland, die elk ook weer verschillende uitkomsten kennen wat betreft de omvang van armoede. Ten eerste is er de ‘lage inkomensgrens’, dit is het niveau van een alleenstaande bijstandsontvanger van 1979 dat sindsdien geïndexeerd is. Een ieder die hieronder valt kan gedefinieerd worden als ‘arm’. Daarnaast is er een budgetgerelateerde variant waarbij gekeken wordt naar het inkomen dat mensen hebben. Deze is in twee varianten uitgewerkt: de basisbehoeftenvariant waarbij alleen gekeken wordt naar de basisbehoeften die mensen nodig hebben en de variant ‘niet veel maar toereikend’, waarbij in het behoeftenpatroon culturele en relationele behoeften zijn toegevoegd, zoals abonnement op telefoon, krant, TV, internet, kosten voor een huisdier. Omdat de normen voor het gemiddelde behoeftenpatroon streng zijn vallen er minder mensen onder. Ongeveer 10% van de huishoudens is volgens de lage inkomensgrens ‘arm’. Belangrijk in de discussie is daarnaast de Europese armoedegrens, namelijk 60% van het mediane besteedbare inkomen van een land, wat zich bevindt op de grens waar 50% van de inkomensontvangers is.
Voor de kerken is financieel tekort echter één aspect van armoede. Vanuit het christelijk-sociaal mensbeeld zijn de gevolgen van financiële tekorten veel belangrijker dan de tekorten zelf. Een gebrek aan financiële middelen betekent namelijk al gauw dat het kunnen voldoen aan eerste levensbehoeften (wonen, kleden, kosten voor ziekte) en de participatie in de samenleving bedreigd is. Mensen kunnen niet meer meedoen met vrijwilligersverenigingen, hebben geen geld om cadeautjes te kopen en zo sociale contacten te onderhouden, huisdieren moeten het huis uit, er is geen geld voor een opleiding of culturele vorming, geen geld voor het reizen naar familieleden ver weg of om een computer aan te schaffen. Hier is de solidariteit tussen mensen in het geding. Maar door armoede is ook de waardigheid van de mens in het geding. Wie financiële tekorten heeft is aangewezen op goedkopere en slechtere woningen, is niet in staat de zorgkosten te betalen in geval van ziekte, moet omzien naar goedkopere kleding en voeding. Wie leeft van een uitkering wordt vanuit de overheden gecontroleerd tot in de privésfeer, en leeft in schaamte omdat de norm in de samenleving is dat mensen zichzelf kunnen redden en eenieder verantwoordelijk is voor zijn eigen geluk. Dit zijn belangrijke aandachtspunten van het kerkelijk beleid en de kerkelijke actie, dat menselijke waardigheid en deelname aan de samenleving gegarandeerd blijven.
De kerkelijke inzet voor economische gerechtigheid en tegen situaties van armoede laat zich kenmerken langs twee polen. De ene pool loopt tussen individuele of groepsgewijze hulpverlening en het werken aan verandering van maatschappelijke structuren die deze situaties in stand houden. De andere pool loopt tussen het verspreiden van informatie binnen de kerken (waardoor gewerkt wordt aan bewustwording binnen de kerken en onder gelovigen) en aan de andere kant het voeren van maatschappelijke actie in naam van de kerken en het deelnemen aan de sociale beweging tegen armoede. Veel van de kerkelijke actie vindt bovendien in oecumenisch verband plaats en is dus een gezamenlijke actie van meerdere kerken. Zonder volledigheid te claimen kunnen we wijzen op:
- De Dienst in de Industriële Samenleving vanwege de Kerken (DISK): oorspronkelijk begonnen als het Industriepastoraat, raakte het in de loop der tijd als arbeidspastoraat steeds meer betrokken bij de gevolgen voor werknemers van de economische hervormingen in de industriële sector. Momenteel is landelijk bureau DISK het kenniscentrum voor de kerken over arbeid, zorg en inkomen en doet het namens de kerken mee aan het maatschappelijk debat hierover. Daarbij ligt er een accent op duurzame ontwikkeling en Maatschappelijk verantwoord ondernemen. Zie www.disk-arbeidspastoraat.nl.
- Arme Kant van Nederland/Economie-Vrouwen-Armoede (AKN/EVA): interkerkelijke werkgroep van de Raad van Kerken in Nederland, voert campagne tegen verarming en verrijking. Met name is hier aandacht voor de kwetsbare rol van vrouwen in het economisch proces. Zie www.armekant-eva.nl.
- ATD-vierde wereld: Opgericht door de Franse Pater Joseph Wresinski, een beweging die zich in concrete daden solidair betoont met de armsten in de westerse samenlevingen (vandaar ‘vierde wereld’). ATD probeert de armoede van deze groepen, die vaak van generatie op generatie over gaat, te bestrijden door te werken aan het zelfbewustzijn van de deze mensen zelf. Zie www.atd-vierdewereld.nl.
- Op dezelfde groepen richt zich de Emmausbeweging van Abbé Pierre. Emmaus vormt woongroepen die het leven en de noden van dak- en thuislozen met elkaar delen. Een ander kenmerk is de tweedehands winkels die Emmaus gebruikt voor het verwerven van financiële middelen en voor de opleiding van de mensen waarmee ze werken (waarbij het hergebruik al een protest is tegen de consumptiemaatschappij). Zie www.emmaus.nl.
- Oikos: oecumenische organisatie voor ontwikkelingssamenwerking. Oikos draagt bij aan de bewustwording van de Nederlandse samenleving op het gebied van duurzame ontwikkeling en zet daarvoor ook eigen projecten op. Wereldwijde economische gerechtigheid is daarbinnen een aandachtspunt. Zie www.stichtingoikos.nl.
Ten slotte is het van belang te wijzen op een geheel eigen manier van economisch handelen die is ontstaan binnen de Focolarebeweging, de ‘Economie van de gemeenschap’. Hierin wordt geprobeerd een alternatief te vinden voor het gangbare economische kapitalistische model, door de principes te hanteren die binnen de katholieke sociale leer worden ontwikkeld. In principe kan elke onderneming deelnemen aan deze beweging. Het gaat er daarbij om aandacht te hebben voor de waardigheid van de arbeiders (en die dus intensief te betrekken bij de besluitvorming over het werk) en om het delen van de winst met de omgeving door culturele en educatieve projecten te ondersteunen. Daarbij is het de uitdaging om binnen het kapitalistische systeem te blijven en dus winst te maken, maar dit wel van binnenuit te hervormen. In Nederland is dit systeem nog niet echt aangeslagen, maar in bijvoorbeeld Italië en Brazilië zijn er complete industriële parken verrezen die op deze manier werken.