Lucepedia

Digitale theologische encyclopedie

Verantwoordelijke redacteur dossier: Karin Leeuwenhoek
Dossiers » Dominicanen » introductie » Dominicanen en de Dominicaanse spiritualiteit

Dominicanen en de Dominicaanse spiritualiteit

Door dr. André Lascaris o.p. 
 
Volgens vele Dominicanen is er geen Dominicaanse spiritualiteit. De nu levende Dominicanen zijn die spiritualiteit. Er is inderdaad geen Dominicaans ‘spiritueel systeem’ of leefregel, een bepaalde manier van preken, studeren, mediteren. Iedere beginnende Dominicaan moet en mag daarin zijn eigen weg vinden. Het is ook niet zo dat Dominicanen allen progressief zijn of juist conservatief. Voor zover men deze labels nog kan gebruiken, zijn er in de orde zowel progressieve als conservatieve leden. Er is echter een verlangen iedereen binnen boord te houden en daarmee te accepteren dat iemand ‘conservatief’, of juist ‘vrijzinnig’ is. Er zijn wel enige karaktertrekken aan te geven van de ‘spiritualiteit’ van de Dominicanen.

Karaktertrekken

De orde is gesticht voor het heil van mensen, niet voor zelfheiliging. De zelfheiliging staat in dienst van de prediking: zij waarborgt de authenticiteit daarvan. Een veel gebruikt devies luidt: ‘contemplari et contemplata aliis tradere’: ‘schouwen en aan anderen het geschouwde doorgeven’. Ter wille van de prediking is studie vereist, een vorm van ‘schouwen’, naast meditatie en gezamenlijk gebed. In beginsel zijn Dominicanen eeuwige studenten, al kan dit in de praktijk tegenvallen. Studie is niet alleen boeken bestuderen, maar ook kritisch openstaan voor het maatschappelijk en kerkelijk gebeuren, voor pastorale ervaringen en voor ontmoetingen met mensen. Reeds Albertus de Grote (1200-1280) beschreef studeren als: ‘in de zoetheid van het samen naar waarheid zoeken’ (Libri Viii Politicorum). Omwille van de studie had men al van oudsher een eigen cel en kon men boeken gebruiken. Dominicus zelf had altijd het evangelie van Matteüs bij zich. De armoede staat in dienst van de prediking. De gewone plaats van vestiging is de stad - daar vindt een intens menselijk verkeer plaats en daar kan men ook leven door te ‘bedelen’, leven van wat mensen geven. 
 
Wat Dominicanen samenhoudt is niet een ideologie of een spiritualiteit. In de geschiedenis heeft de orde op haar best zich het minst met zichzelf bezig gehouden; broederschap is meer dan het hebben van eenzelfde visie maar is gebouwd op luisteren naar elkaar. De afspraak dat in alle regels gedispenseerd kan worden past hierbij. Eveneens dat de voorschriften niet verplichten op zonde. Wat de leden van de orde bindt is de manier van leven die grote diversiteit en flexibiliteit toelaat, een gemeenschappelijke missie en een vorm van besturen die een stem geeft aan iedereen. Stemmen bij meerderheid is een innovatie van de Dominicaanse traditie. Daarvoor werd de overste gekozen door consensus over de beslissing van de wijzere en oudere broeders. Bij de Dominicanen is de meerderheid de beslissing van de gemeenschap, en niet alleen van degenen die voor deze persoon stemden. Een belangrijke taak van de prior is te zorgen dat iedere broeder een stem heeft en gehoord wordt. Alle ‘oversten’ worden gekozen. Het generaal kapittel, dat elke drie jaar in steeds een andere samenstelling bijeenkomt, is het hoogste gezag in de orde; de magister van de orde legt daaraan verantwoording af. De communiteiten zijn betrekkelijk klein: een klooster met zes broeders kan al een prior kiezen. De machtsverhoudingen in de orde zijn in de loop van de geschiedenis veranderlijk geweest. Er zijn tijden geweest dat de ‘wijzere broeders’ meer macht werd toegeschoven en in de zeventiende en achttiende eeuw kon de magister van de orde tamelijk autocratisch kon optreden en hield de pauselijke curie een vinger in de pap. De broeders die geen priester waren, bleven lang van het stemrecht verstoken. Pas in1965 kregen ze stemrecht. Op grond van het argument dat de orde een clericale orde zou zijn, hebben zij maar ten dele passief stemrecht. Gelukkig is dispensatie vaak de uitkomst.
 
Een andere karaktertrek is de prioriteit van Gods genade. Men kan God meer vertrouwen dan zichzelf. In beginsel wordt alles je geschonken. Het gaat niet om het verzamelen van ‘verdiensten’ of om eigen werkzaamheid. Belangrijk is de aandacht voor het menselijke, de menselijkheid van Jezus en Gods menslievendheid. Er is een positieve houding tegenover de aarde. In deze context past het te vermelden dat bij de intrede van een nieuwe broeder hem in het ritueel de vraag gesteld wordt: ‘Wat verlang je?’. Het antwoord luidt: ‘Gods barmhartigheid en die van jullie’.

Geschiedenis

Een geschiedenis van de Orde moet nog steeds geschreven worden. Hier zullen ter illustratie enige typerende fragmenten uit die geschiedenis naar voren gehaald worden. 
 
De orde groeide aanvankelijk als kool. In 1232 was er al een klooster in Utrecht, gesticht vanuit Keulen. Rond 1270 waren er ongeveer 10.000 leden. Er waren kloosters tot in Finland, Oekraïne, Armenië en het Midden-Oosten. Een grote animator van de jeugd was de opvolger van Dominicus als magister van de orde: Jordanus van Saksen, zelf in 1220 ingetreden, in 1237 overleden. Als hij langskwam, werden er van te voren habijten genaaid. 
 
De Orde kent enige opmerkelijke theologen. Albertus de Grote (1200-1280) een veelzijdige geleerde die met name vele verschijnselen in de natuur beschreef. Hij was de leraar van Sint Thomas van Aquino (c. 1225-1274) die veel geschreven heeft, vaak door middel van secretarissen, in een compacte heldere stijl. Zijn handschrift is alleen voor specialisten te ontcijferen. Zijn grootste werk is de Questiones Disputatae (‘Betwiste kwesties’), zijn meest populaire de Summa Theologiae (‘Samenvatting van de Theologie’) die systematisch de vragen rond het geloof bediscussieert. Thomas probeerde Aristoteles, een kritische leerling van Plato, in het denken van toen te introduceren. Dit betekende een wending naar de wereld. Voor Thomas is de mens een eenheid. Een mens is niet een ziel die op een of andere manier in een lichaam zit en daaruit min of meer bevrijd moet worden, zoals velen dachten. Voor Thomas is de ziel een levensbeginsel. Volgens Thomas komt onze kennis via de zintuigen vanuit de wereld. De consequenties hiervan heeft hij maar ten dele getrokken. Hij bleef gevangen in het schema van het neoplatonisme. In de Eucharistie sprak hij van ‘transsubstantiatie’; dankzij God blijft het bijkomstige van brood en wijn (vorm, kleur enz.) hetzelfde , maar de substantie verandert in het lichaam en bloed van Jezus, die daardoor geestelijk, niet fysiek, aanwezig komt. Dit werd later de meest verbreide katholieke theorie van de aanwezigheid van Christus in de Eucharistie. Hij schreef enige hymnen voor Sacramentsdag. God is voor Thomas geen filosofisch beginsel, maar een levend mysterie, dat wij alleen kennen via de wereld en via Jezus. We weten wat God niet is, niet wat God is. We weten zelfs niet wat dit ‘is’ betekent, wanneer we zeggen dat God ‘is’. 
 
Thomas moest door iedere Dominicaan bestudeerd worden. De Summa was een soort handboek dat weer door andere theologen becommentarieerd werd. In de negentiende eeuw werd Thomas zelfs dé theoloog van de katholieke kerk. Ook al zou men Thomas’ theologie inmiddels als enigszins achterhaald kunnen bestempelen, het is nog wel mogelijk in zijn geest theologie te bedrijven, dat wil zeggen op een vernieuwende wijze. In de twintigste eeuw hebben de Dominicanen Yves Congar (1904-1986), M.-D. Chenu (1896-1980) en E. Schillebeeckx (1914-2009) bijgedragen aan de herbronning en aggiornamento van kerk en theologie. M.J. Lagrange (1855-1938) stichtte in Jeruzalem een Bijbelschool voor het moderne Bijbelonderzoek. Gustavo Gutiérrez (1928), een van de grondleggers van de Bevrijdingstheologie, werd Dominicaan. Albert Nolan (1934) ontwikkelde een soortgelijke theologie in Zuid-Afrika. In Nederland bestaat er sinds 1988 een Dominicaans Studiecentrum voor Theologie en Samenleving met als doel de Dominicaanse theologische traditie voort te zetten.

Zwarte bladzijde 

Een zwarte bladzijde in de geschiedenis van de orde - althans vanuit onze huidige tijd gezien - was de samenwerking met de inquisitie. De pauselijke inquisitie werd begonnen door paus Gregorius IX in 1231. Hij vroeg deskundigen in de theologie om leiding te geven aan een rechtbank die over de rechtgelovigheid van vermeende ketters moest oordelen. Het bepalen van rechtgelovigheid verving hier de zorg voor het zielenheil. Deze rechtbank kon de verdachte uitleveren aan de wereldlijke overheid ter bestraffing. De beruchtste inquisiteur was de Spaanse Dominicaan Thomas de Torquemada (1420-1498) die misschien wel 2000 slachtoffers maakte. Hij is medeverantwoordelijk voor het verdrijven van de Joden uit Spanje. In de Renaissance begonnen de heksenprocessen. H. Krämer (1430-505) schreef met hulp van Jacob Sprenger (1436-1495), beiden Dominicaan, de Heksenhamer, een handleiding voor het voeren van heksenprocessen, vol met vrouwenhaat, een zeer gevaarlijk boek. Men schat dat er in katholieke en protestante landen samen ongeveer 40.000 tot 50.000 mensen geëxecuteerd zijn, waarvan 75% vrouwen. De meeste rechtszaken speelden zich af tussen 1580 en 1630. 

Mystiek

Een belangrijk element in de geschiedenis in de orde is de mystiek geweest. Deze is vooral verbonden met de naam van Johannes ('Meister') Eckhart (1260-1329), theoloog, bestuurder (o.a. van de Dominicanen van Nederland), pastor en mysticus. Hij is bekend gebleven door zijn vaak zeer originele formuleringen. In 1313 wordt hem door de magister van de orde opgedragen om de geestelijke begeleiding op zich te nemen van vele Dominicanessenkloosters in het Rijndal (van Keulen tot Bazel; dat zijn er ongeveer 60). Hij houdt en schrijft tussen 1313 en 1327, in het Middelhoogduits, vele honderden preken, Ze krijgen later het stempel ‘mystiek’. Met onorthodoxe en heel eigen beelden spreekt en schrijft hij in de volkstaal, zodat de zusters en andere toehoorders en lezers hem kunnen begrijpen. Samen met zijn leerlingen en medebroeders Henricus Suso (1295-1366) en Johannes Tauler (1300-1361) vertegenwoordigt Eckhart wat is gaan heten de Rijnlandse mystiek. Matigend is hij wat betreft excessieve uitingen van ascese en zelfkastijding, bruidsmystiek en vormen van extatische religiositeit. In de loop van de jaren ‘20 van de veertiende eeuw werd Eckhart verdacht van ketterijen. Maar hij bleef gelezen worden, tot op de dag van vandaag.

Observantiebeweging

In de vijftiende en zestiende eeuw ontstond in bijna alle orden een observantiebeweging. Velen hadden het gevoel dat zij afgezakt waren als religieuzen in vergelijking met de tijd van de stichting van hun orde. De grote klacht was dat verschillende leden eigen bezit hadden. De ‘observanten’ stonden voor een veel strengere interpretatie van de regel. Zij drukten dit soms uit in hun manier van kleden, hun houding bij het koorgebed, het belang dat zij hechtten aan de gehoorzaamheid. De observantiebeweging heeft bij vele orden tot een splitsing geleid. Bij de Dominicanen begon de beweging onder magister Raymundus van Capua (1330-1399). De Dominicanen richtten ‘congregaties’ op, evenals sommige andere orden. Zij waren provincies de niet gebonden waren aan een bepaalde landstreek. Zij bleven deel uitmaken van de orde, er vond geen afsplitsing plaats. De meest bekende congregatie was de ‘Hollandse’ die zich uitstrekte van Zierikzee tot in Scandinavië en Rusland. Wegens politieke redenen werd op aandringen van Karel V in 1515 een provincie gevormd van de kloosters in het gebied waar hij over heerste. Dit betekende een einde van de Hollandse congregatie en het begin van de Nederduitse, later Nederlandse, provincie. Verwant aan de observantiebeweging is het optreden van Girolamo Savonarola (1452-1498) in Florence dat hij voor korte tijd veranderde in een strenge, dictatoriale theocratie.

Rozenkrans

De Dominicanen hebben het bidden van de ‘gewone mensen’ sterk bevorderd door de verspreiding van het rozenkransgebed. De Dominicaan Alanus de Rupe (1428-1475) verspreidde het rozenkransgebed onder meer in de ‘Nederlanden’. Hij leidde dit gebed terug op Dominicus, stichter van de orde der predikers. Deze zou de rozenkrans ontvangen hebben uit de handen van Maria. Dit ‘vrome bedrog’ bevorderde de verbreiding. Er ontstonden Rozenkransbroederschappen die elke week gezamenlijk de rozenkrans baden. Alanus overleed in Zwolle. De Nederlandse provincie van de Dominicanen werd in de zestiende eeuw ‘toegewijd’ aan Maria, koningin van de Rozenkrans.

China

In de zestiende eeuw kwamen de Jezuïeten naar China. Sommigen van hen, zoals Matteo Ricci (1552-1610), werkten nauw samen met de Chinese Mandarijnen. Hij kleedde zich als een Mandarijn. Hij pleitte voor verregaande aanpassing van christelijke ideeën aan de Chinese begrippen. De Mis werd in het Chinees gevierd met toestemming van de paus. De Dominicanen verzetten zich tegen deze aanpassingen: de ritenstrijd. Zij wonnen het pleit. Paus Innocentius X verbood in 1645 de meeste in de liturgie ingevoerde Chinese gebruiken. Achteraf is het te betreuren dat de Dominicanen wonnen.

Bevrijdingstheologie

Op de vierde zondag van de advent in 1511 beklimt de Dominicaan Antonio Montesino de preekstoel van het Dominicanenklooster in Santo Domingo en houdt een preek tegen de Spaanse koloniale grootgrondbezitters en verwijt ze dat ze de Indianen in een gruwelijke en verschrikkelijke slavernij houden. Met welke recht hebben zij oorlog tegen hen gevoerd? Deze preek richt zich niet alleen tegen de individuele grootgrondbezitter, maar tegen het koloniale systeem zelf. Een van die grondbezitters is de priester Bartolomé de las Casas (1484-1566). Hij wordt Dominicaan en met andere Dominicanen wordt hij een voorvechter van de rechten van de Indianen. Hij publiceert veel. Hij heeft contacten met Salamanca waar de Dominicaan Francisco de Vitoria (1485-1546) doceert die een van de grondleggers werd van het volkenrecht. Bartolomé de las Casas werd een van de inspiratiebronnen van de bevrijdingstheologie van de twintigste eeuw. Voor de negentiende eeuw zijn te vermelden de inmiddels zalig verklaarde J.-J. Lataste (1832-1869), die voor vrouwelijke gevangenen werkte; voor de twintigste eeuw G. Pire, (1910-1996), winnaar van de Nobelprijs voor de Vrede wegens zijn werk voor de ontheemden na de Tweede Wereldoorlog, en de Dominicaanse leek G. la Pira, van 1951 tot 1964 burgemeester van Florence. In Nederland bracht A. Rijken (1869-1926) de kassenbouw en daarmee welvaart naar Huissen. Hij was een voorman van de katholieke sociale actie en een adviseur van Ch. Ruys de Beerenbrouck, minister-president van 1922-1925. D. van Ooijen (1939-2006) was vele jaren lid van de Tweede en vervolgens van de Eerste kamer voor de Partij van de Arbeid.

Nieuwe fase

Ten tijde van Napoleon ging de orde bijna teloor. Er mochten geen kloosters zijn. Ze werd echter nieuw leven ingeblazen door H-D. Lacordaire (1802-1861), een bekend predikant en schrijver. De romantiek speelde daarbij een grote rol: men liet zich inspireren door hoe men zich de middeleeuwen voorstelde. Het resultaat was niet altijd bevredigend. Men bouwde grote kloosters voor de theologische vorming binnen de orde, vaak ver verwijderd van de stad, de regels werden gepreciseerd en de theologie bleef gebaseerd op de toenmalige interpretatie van het werk van Thomas van Aquino en van zijn commentatoren. In de jaren ‘60 van de twintigste eeuw verlieten vele broeders de orde. Nu telt de orde internationaal ongeveer 6.000 leden waarvan een duizendtal tot de jonge generatie behoort.

Vrouwen

De Dominicaanse vrouwenkloosters waren er eerder dan de mannelijke. De verhouding tussen de broeders en zusters schijnt de eerst jaren van en na de stichting zeer hartelijk en open geweest te zijn. Dominicus had een warme band met de zusters in Rome die hij soms op wijn trakteerde. Zijn opvolger Jordanus van Saksen liet brieven na aan zuster Diana d’Ándalo, nog door Dominicus als zuster aanvaard, waarin hij openhartig schrijft over zijn tedere gevoelens voor haar. Er ontstonden tientallen vrouwenkloosters. De pastorale zorg voor deze kloosters werd een haast ondraaglijke last. Dit grote probleem, dat tot op zekere hoogte nog bestaat, is een gevolg van de ongelijkheid van mannen en vrouwen in de katholieke kerk. In de negentiende eeuw ontstonden er nieuwe verbanden van Dominicanessen. Deze vrouwen waren geen monialen, slotzusters, maar leden van de zogenaamde ‘Derde Orde’, een lekengemeenschap. Ze waren Dominicanessen die een kloostercongregatie vormden om goede werken te doen zoals het volksonderwijs en de ziekenzorg. Vaak waren hun mannelijke ‘(mede)stichters’, meest mensen die iets wisten van kerkelijke organisaties, zelf geen Dominicaan. De democratie was beperkter dan bij de broeders en ook de studie kreeg minder aandacht. In Nederland zijn de belangrijkste Dominicaanse Derde Orde congregaties die van Voorschoten (Congregatie van de H. Catharina van Siëna) en Neerbosch (Zusters van de Heilige Familie).

Derde Orde

Vele leken voelden zich in de loop van de eeuwen aangetrokken door de orde en organiseerden zich in de broederschappen die vanaf 1484 de ‘Derde Orde’ heette. Het meest bekende vrouwelijk lid was Catharina van Siena (1347-1380), die behalve een mystica ook een vrouw was die kritische brieven aan de paus schreef en hem aanspoorde van Avignon terug te verhuizen naar Rome. Ze is kerklerares en een patrones van Europa. De lekengemeenschappen waren in Nederland het laatste kwart van de twintigste eeuw niet meer actief. In 1999 werd echter de ‘Dominicaanse Lekengemeenschap Nederland’ opgericht waartoe elk jaar nieuwe leden toetreden. 

Stand van zaken in Nederland

Tijdens de Reformatie waren er geen kloosters meer in de Republiek van de Verenigde Nederlanden. Enige Dominicanen werkten echter op zogenaamde ‘staties’, een soort parochies. Ze werden aangestuurd vanuit de kloosters van de Zuidelijke Nederlanden. Die werden in 1795 door de Fransen opgeheven. In1804 werd het eerste Kapittel gehouden met twaalf Dominicanen. Het nieuwe koninkrijk Nederland dat in 1815 ontstond, maakte het mogelijk de provincie nieuw leven in te blazen. In de eerste helft van de negentiende eeuw was dit een moeizaam proces. De pastores op de staties hadden nauwelijks een kloosterlijk leven geleid. Tot 1840 mochten er wettelijk geen kloosters gesticht worden. Na de stichting van het klooster in Huissen in 1858 ging het echter bergopwaarts. Er kwamen daarna grote nieuwe kloosters in Zwolle en Nijmegen. De provincie nam missies aan op de toenmalige Nederlandse Antillen, in Puerto Rico en in Zuid-Afrika. Rond 1960 telde de provincie zeshonderd leden. De daarop volgende crisis kwam hard aan: velen verlieten de orde en er waren bijna geen nieuwe aanmeldingen. De provincie heeft nu nog ruim zestig leden die actief blijven op de gebieden van pastorale zorg, catechese, liturgie, theologie, Bijbelkennis en opinievorming.


Bron: Tilburg School of Catholic Theology, met dank aan André Lascaris.