Lucepedia

Digitale theologische encyclopedie

Verantwoordelijke redacteur dossier: Sjoerd van Hoorn
Dossiers » Constantijn (Romeins keizer) » introductie » Constantijn

Constantijn

Constantijn de Grote, voluit Flavius Valerius Constantinus (ca 280-337) was Romeins keizer van 306 tot 337 AD.  Constantijn komt de eer toe van het christendom de staatsgodsdienst van het Romeinse rijk te hebben gemaakt. Onder Constantijn werd de katholieke kerk de Rooms katholieke kerk. Symbolisch voor de overwinning van het christendom is een militaire overwinning: in 312 versloeg Constantijn het leger van zijn rivaal Maxentius in een veldslag bij de Milviusbrug nabij Rome.
 
Die gebeurtenis had religieuze betekenis, want Constantijns leger voerde de strijd onder het teken van het Christus: volgens kerkvader Lactantius (De dood van de vervolgers, h.44) beval Constantijn  vanwege een droom waarin hem zulks werd opgedragen zijn soldaten de Griekse letters chi en rho op hun schild te schilderen, de eerste letters van het Griekse Christos. Constantijns biograaf bisschop Eusebius van Caesarea (Het leven van Constantijn, Boek I, h28 (I)) geeft een andere versie van het verhaal, een versie die Constantijn zelf overigens bevestigd schijnt te hebben. Volgens Eusebius zag Constantijn tegen het middaguur een kruis van licht aan de hemel . Vervolgens droomde Constantijn dat Jezus hem vertelde onder het teken van het kruis te strijden, waarop Constantijn edelsmeden opdracht gaf een kruis van goud en edelstenen te vervaardigen. Los van de legendevorming is het waarschijnlijk dat Constantijn bij zijn keuze voor het christendom is beïnvloed door zijn adviseur, de Spaanse bisschop Hosius van Córdoba (257-357)
 
Een beroep op goddelijke steun was vrij normaal tijdens de late oudheid. Veel opmerkelijker was dat Constantijn zich ook na zijn overwinning sterk bleef inzetten voor zijn nieuwe geloof. Na zijn overwinning deed Constantijn namelijk er vrijwel alles aan om het christendom stevig te vestigen in de Romeinse instituties. Ook zijn aanvankelijke mede-keizer Licinius (tot 324, toen hij door Constantijn in een veldslag werd overwonnen) was de christenen gunstig gezind. Zowel Licinius als Constantijn tekenden het Edict van Milaan (313) waarin tolerantie voor de christenen werd geproclameerd en de christenen hun bezittingen terugkregen.  Constantijn ging verder dan Licinius en schonk de christenen ook nieuwe kerken. 
 
Constantijn bouwde voort op een ontwikkeling die zich in de loop van de derde eeuw had doorgezet, Van een kleine joodse sekte was het christendom uitgegroeid tot een religie die in het hele Romeinse Medit errane gebied aanhangers had. Bisschoppen hoorden veelal bij de geletterde Romeinse klasse: ze hadden dezelfde retorische vorming genoten als heidense ambtenaren of advocaten. De christenen waren echter uitzonderlijk in een belangrijk opzicht: evenals de Joden weigerden ze veelal offers te brengen aan de goden of de keizer. Vanwege hun uitzonderingspositie waren zowel Joden als christenen niet zelden de zondebok tijdens crises.  Ook Constantijns voorganger Diocletianus zette christenvervolgingen in (in 303) omdat de christenen zich afzijdig hielden en daarmee in de ogen van veel Romeinen een bovennatuurlijke oorzaak vormden voor de vele tegenslagen die het Romeinse rijk in de derde eeuw te verduren had gehad. Hoewel er maar kleine aantallen christenen waren, was het christendom een goed georganiseerde religie, met een bisschop in vrijwel elke stad en de paus in Rome. Constantijn staakte de christenvervolgingen en kon het christendom met veel succes faciliteren juist omdat er al een sterke kerkelijke structuur was: de vervolgingen van Diocletianus waren te laat gekomen om de dominantie van het christendom nog tegen te kunnen houden. 
 
Vanaf Constantijn zouden alle Romeinse keizers, behalve Julianus de Afvallige (361-362) christenen zijn. Dat betekende overigens niet dat het met het heidendom meteen afgelopen was. In feite bestonden heidendom en christendom enkele eeuwen over het algemeen in betrekkelijke vrede naast elkaar – het Edict van Milaan had dan ook tolerantie afgekondigd voor alle vormen van religie. Wel werd van ambtenaren verwacht dat zij christenen waren en waren kerken en priesters vrijgesteld van belastingen. Bovendien speelde Constantijn een belangrijke rol in de kerk zelf: hij nam deel aan theologische debatten. Constantijn bemoeid zich bijvoorbeeld met de donatistische controverse.
 
De donatisten waren van mening dat priesters en bisschoppen die zich tijdens de christenvervolgingen van het geloof hadden afgekeerd niet opnieuw mochten worden opgenomen in de kerk. Volgens Constantijn ging dat rechtstreeks in tegen het principe van vergeving dat centraal is aan het christelijk geloof. Het donatisme bleek overigens hardnekkig, vele decennia later besteedde Augustinus er nog een aantal brieven aan. Ook op het belangrijke Concilie van Nicaea (325) liet Constantijn zich niet onbetuigd. Zo verklaarde Constantijn zich een tegenstander van het Arianisme. Deze aanhangers van bisschop Arius erkenden de goddelijke natuur van Jezus Christus niet. Volgens Constantijn echter, hierin waarschijnlijk beïnvloed door Hosius, vormen vader, zoon en heilige geest één substantie, in het Grieks: vader, zoon en heilige geest zijn homoousios, dezelfde ousia. Ook met het arianisme was het echter niet zonder slag of stoot afgelopen, daar Constantijns zoon en opvolger Constantius II  arianist was. Ook Constantijns biograaf Eusebius hield er ariaanse opvattingen over de goddelijke natuur op na.
 
Zijn geloof weerhield Constantijn er niet van zijn vrouw Fausta en zoon Crispus te laten elimineren, een gebeurtenis die wel weer een grond kan hebben gevormd voor de pelgrimage van Constantijns moeder Helena naar het heilige land. Tijdens Helena’s bezoek aan Jeruzalem werd begonnen aan de bouw van verscheidene kerken, en werd het graf van Christus ontdekt.  Op de plaats van het heilige graf werd op instigatie van Constantijn de Heilige Graf kerk gebouwd. Constantijn besteedde veel geld en tijd aan de bouw van nieuwe kerken, ook in de stad Byzantium die hij in 330 omdoopte tot Constantinopel.  Rome bleef de hoofdstad van het rijk, maar Constantijn resideerde in Constantinopel, waar hij in 337 overleed, niet lang nadat hij gedoopt was.
 
De late doop van Constantijn was een gevolg van de gedachte dat een gedoopte christen zuiver moest leven, iets dat Constantijn kennelijk niet in overeenstemming achtte met de uitoefening van het keizersambt. Constantijn achtte het zijn plicht een soort dertiende apostel te zijn; hij liet zijn graftombe omringen met monumenten voor de twaalf apostelen, zes aan elke kant. Constantijns erfenis bestond dan ook uit de kerstening van het Romeinse rijk. Hij voegde het christendom toe aan de Griekse en Latijnse erfenis die de cultuur van het Romeinse rijk had gevormd. Daarmee stond Constantijn aan de basis van de Rooms katholieke kerk.

 



Bron: Tilburg School of Catholic Theology