In de vroege kerk bespeuren we geen enkele bekendheid met dit geschrift. Het was Ludovico Antonio Muratori (1672-1750) die het fragment ontdekte in een verzameling handschriften uit de zevende of achtste eeuw in de Bibliotheca Ambrosiana te Milaan (Cod. 101, fol. 10-11). De codex waarin de Canon Muratori is opgenomen bevat hoofdzakelijk Latijnse fragmenten van kerkvaders uit de vierde en vijfde eeuw. Muratori publiceerde het fragment in 1740 en sindsdien staat het bekend onder de naam van de vinder: Canon Muratori. In 1897 zijn in Monte Cassino nog vier kleinere fragmenten aangetroffen in manuscripten van de paulinische brieven uit de elfde en twaalfde eeuw.
De Canon Muratori is vijfentachtig regels lang en geschreven in gebrekkig Latijn. Muratori publiceerde de tekst aanvankelijk als een voorbeeld van de onzorgvuldige wijze waarop sommige middeleeuwse kopiisten te werk gingen. Het begin en mogelijk het einde van de tekst ontbreken. Volgens de meeste onderzoekers gaat de Latijnse tekst terug op een Grieks origineel. Onder meer de fonetische en morfologische eigenschappen van de tekst suggereren dat de Latijnse vertaling in het begin van de vijfde eeuw tot stand is gekomen. De dateerbare inhoud van de Codex waarin de Canon Muratori zich bevindt, behoort tot de vierde en vijfde eeuw.
Met betrekking tot de auteur zijn vele voorstellen gedaan, zoals Caius (een oudste in Rome), Papias, Hegesippus van Rome, Melito van Sardes, Victor (bisschop van Rome, ca. 189-198) en Zephyrinus (bisschop van Rome, ca. 198-217). Het meest populair nog is Hippolytus. Al deze voorstellen zijn echter speculatief.
Traditioneel wordt de Canon Muratori op basis van interne gronden geclassificeerd als een Westerse tekst (meestal Rome) en gedateerd tegen het einde van de tweede eeuw (ca. 180-200). Een belangrijk argument voor deze datering is de opmerking over de Herder van Hermas (regel 73-76): ‘Hermas heeft onlangs in onze tijd in de stad Rome de Pastor geschreven toen op de troon van de kerk van de stad Rome zijn broeder Pius als bisschop zat.’ Pius’ episcopaat duurde van ca. 140 tot ca. 154.
De laatste decennia wordt de traditionele visie geconfronteerd met een groeiend aantal critici. Volgens hen is de Canon Muratori een Oosters geschrift dat beter gesitueerd kan worden tussen de vierde-eeuwse canonlijsten. De frase over Hermas dat hij ‘onlangs (recentelijk) in onze tijd’ (nuperrime temporibus nostris) de Pastor heeft geschreven, wordt dan vertaald als: ‘het meest recent in onze tijd’. ’Onze tijd’ wordt geplaatst tegenover de ‘apostolische tijd’. Zo heeft deze frase geen betrekking meer op de tijd van de auteur van de Canon Muratori, maar wordt een vergelijking gemaakt tussen de ontstaanstijd van de Herder en de eerder in het fragment genoemde geschriften; van al deze geschriften is de Herder ‘het meest recent’ geschreven en wel in de na-apostolische tijd. Dit is overigens slechts één van de vele variabelen die in de discussie een rol spelen. Beide visies zijn gebaseerd op een complex conglomeraat aan argumenten.
De latere datering is voor het eerst uitgebreid verdedigd door A.C. Sundberg in 1973 en meer recentelijk door G.M. Hahneman. Met name E. Ferguson en C.E. Hill hebben dit nieuwere standpunt uitvoerig bestreden. Voor een overzicht van de belangrijkste voor- en tegenargumenten van beide visies, zie McDonald, The Biblical Canon (2007), p. 369-378.
Alhoewel de datering van de Canon Muratori geen (significante) invloed hoeft te hebben op ons beeld van de canongeschiedenis, heeft Sundbergs studie geleid tot een opleving van dit gebied van onderzoek.
De Canon Muratori is geen canonlijst in de strikte zin van het woord, d.w.z. een eenvoudige opsomming van titels. De auteur geeft commentaar, historische informatie en theologische reflectie. De Canon heeft daarom meer weg van het genre van ‘inleiding op het Nieuwe Testament’.
Bij een datering tegen het einde van de tweede eeuw moet worden aangetekend dat de Canon Muratori geen traceerbare invloed heeft gehad op de latere canonvorming. Zoals boven reeds opgemerkt, bespeuren we nergens in de vroege kerk enige bekendheid met deze tekst. Een datering in de vierde eeuw maakt vergelijking mogelijk met de vele canonlijsten die vanaf die tijd het licht zien. De vraag in hoeverre de Canon Muratori overeenkomsten vertoont met deze latere lijsten, maakt onderdeel uit van het debat over de datering.
Het is niet uitgesloten dat het ontbrekende begin van de Canon Muratori oorspronkelijk een bespreking van oudtestamentische boeken bevatte. Het begin van het fragment valt midden in een zin. De eerstvolgende volledige zin noemt Lucas ‘het derde evangelieboek’. Op grond hiervan kan worden aangenomen dat de bespreking begon met Matteüs en Marcus, ‘het eerste’ respectievelijk ‘het tweede’ evangelieboek.
Vervolgens worden besproken: Johannes, Handelingen, en alle dertien brieven van Paulus. Het feit dat Paulus, in navolging van Johannes in zijn Openbaring, zich richt tot zeven gemeentes, heeft betekenis: het getal zeven staat symbool voor de universele gemeente. Zo richt Paulus zich in principe tot alle christenen. Daarna wordt van de brief aan de Laodicenzen en aan de Alexandrijnen vermeld dat het marcionitische vervalsingen betreft.
De tekst vervolgt met: de brief van Judas , twee (of drie) brieven van Johannes, de Wijsheid van Salomo, de Openbaringen van Johannes en Petrus, en de Herder van Hermas. Aangezien eerst expliciet wordt verwezen naar de eerste brief van Johannes (regel 27-31) en verderop wordt gesproken van ‘twee … van Johannes’ (regel 68) is er onduidelijkheid of hiermee de eerste en de tweede brief, of de tweede en de derde brief wordt aangeduid. Of de Wijsheid van Salomo hier wordt gerekend onder de gezaghebbende boeken van het Nieuwe Testament, is een punt van discussie. De Openbaring van Petrus willen sommigen in de kerk niet laten lezen. De Herder van Hermas behoort wel gelezen te worden, maar niet tijdens de samenkomst, omdat hij te laat is geschreven om nog onder ‘de profeten’ of onder ‘de apostelen’ te kunnen worden gerekend.
De volgende boeken worden niet genoemd: 1 en 2 Petrus, Jakobus en Hebreeën (en mogelijk 3 Johannes, zie boven). Het fragment eindigt met de opmerking dat de geschriften van Arsinoüs, Valentinus en Miltiades niet worden geaccepteerd.
Voor de schrijver van de Canon Muratori is een geaccepteerd geschrift ingegeven door de Heilige Geest en mag het gelezen worden tijdens de samenkomst. Het uitgangspunt hierbij is ‘apostoliciteit’, d.w.z. een geschrift moet zijn geschreven door of onder het gezag van een apostel (een ooggetuige van Jezus) en wel binnen de apostolische periode.