Lucepedia

Digitale theologische encyclopedie

Verantwoordelijke redacteur dossier: Liuwe Westra
Dossiers » Pilaarheiligen » introductie » Pilaarheiligen

Pilaarheiligen

Het leven op een hoge pilaar, met minder dan vier vierkante meter om op te staan, is een zeer trefzekere manier van anachorese (het zich terugtrekken uit de wereld), en het verschijnsel was nieuw in het vroege christendom toen Simeon de Styliet ergens rond het jaar 430 het besluit nam, de rest van zijn leven staande op een een pilaar door te brengen bij het dorpje Telanissos in het noordwesten van Syrië. De aanduiding Styliet voor pilaarheiligen is afgeleid van het Griekse stulos, ‘zuil’.

Simeon kreeg meteen een grote schare aanhangers, die zijn zuil bezochten om voorbede, genezing, rechterlijke uitspraken, politiek advies en andere soorten van hulp te verkrijgen. Dit nam zo’n vlucht, dat er rond de zuil een hele nieuwe bedrijfstak opbloeide van handel in souvenirs en relieken. De invloed van Simeon op de kerstening van Noordwest-Syrië moet niet worden onderschat.

Ook werd zijn voorbeeld concreet nagevolgd: zijn levenswijze inspireerde Daniël de Styliet tot een verblijf van maar liefst 33 jaar op een zuil, vlakbij Constantinopel aan de Bosporus. Ook deze zuil werd druk bezocht, en Daniël was voor kerk en keizer beslist een factor om rekening mee te houden.

Al met al zijn er uit de eerste vijf eeuwen na Simeons dood namen van niet minder dan 50 pilaarheiligen overgeleverd. De meesten van hen verbleven in het oosten, maar ook in het westen kwam het verschijnsel wel voor. De laatste ons bekende pilaarheilige werd in het midden van de negentiende eeuw nog gezien op de Krim!


Achtergrond


Er is veel gespeculeerd over eventuele heidense voorbeelden of inspiratiebronnen voor Simeons initiatief. Zo zijn er de ‘fallusbeklimmers’ van de Syrische godin Atargatis, die tweemaal per jaar op enkele zeer hoge zuilen voor haar tempel in Hierapolis-Bambyke (ongeveer 100 km bij Simeons pilaar vandaan gelegen) plaats namen om daarop een week lang te vertoeven met als taak speciale gebeden op te zenden (Lucianus, Over de Syrische godin 28-29).

Op grond hiervan heeft men wel beweerd dat Simeon zich blijkbaar hield aan een traditioneel Syrische vorm van religieuze expressie. De overeenkomst is echter in feite beperkt tot het algemene antiek-religieuze motief dat het voor communicatie met de godheid altijd beter is het ook letterlijk hogerop te zoeken. (Lucianus zegt dan ook, dat de goden op deze manier de gebeden ‘van dichtbij’ konden horen.) Daarom stonden tempels ook zo vaak op berg- en heuveltoppen, ook in Simeons directe omgeving.

Het is echter zeer de vraag of de traditie van de ‘fallusbeklimmers’ in Simeons tijd überhaupt nog bestond. Het kan ook zijn, dat hij inderdaad, zoals de hagiografen stellen, de druk van de pelgrims wilde ontvluchten. Verder bestond er al wel een traditie van zogenaamde ‘stationaire heiligen’: asceten die zo lang mogelijk bewegingsloos op één plek bleven staan, bijvoorbeeld op de Olijfberg. Het staan was in het vroege christendom sowieso de gebedshouding bij uitstek. Verder is er het joodse en christelijke motief van de engelen die voor Gods troon staan om hem te lofprijzen. De vroegchristelijke monniken streefden ook naar een ‘leven als een engel’ (angelikos bios), waar dit staan voor Gods troon bij hoorde. Bovendien riep het staan met uitgestrekte armen (de gebedshouding) op een zuil directe associaties op met de gekruisigde Christus; dit is ook duidelijk te zien in de iconografie. Ook het motief van de navolging van Christus speelde dus een rol. Al met al is er geen monocausaal model om het verschijnsel van de pilaarheiligen te verklaren. En de mogelijkheid moet ook niet te snel worden uitgesloten, dat de pilaarheiligen werkelijk ernaar streefden ‘naar de hemel op te stijgen en van dit aardse verblijf bevrijd te worden’ (aldus Theodoretus van Cyrus, Geschiedenis der vroomheid 12, over Simeon).

Syrische ascese


Het lijkt geen toeval dat deze vorm van vroomheid juist in Syrië zo sterk wortel heeft geschoten. In het Syrische christendom manifesteerde zich bij uitstek een neiging tot ascese en wereldmijding. Al vanaf de tweede eeuw heeeft het christendom in Syrië een eigen signatuur gehad, waarin altijd het motief van de enkrateia (Grieks voor zelfbeheersing of onthouding) een voorname rol heeft gespeeld. Dat zorgde voor een vruchtbare voedingsbodem voor het ontstaan en de groei van het monnikenwezen. Het is dan ook niet zo dat het Syrische monachisme is overgewaaid van de woestijnvaders in Egypte, zoals vaak werd gedacht; het Syrische monnikendom is tegelijk met, maar onafhankelijk van het Egyptische ontstaan. Dat laatste ontwikkelde dat zich met name tot het sedentair (‘honkvast’) cenobitisme (monnikenleven in kloosterverband); Syrische monniken trokken vaak rond en kregen een voorkeur voor extreme ascese, die met name in de vijfde eeuw soms tot bizarre leefwijzen leidde. De Syrische asceten zagen zichzelf als opvolgers van de martelaren, en hun extravagante ascese kan tenminste voor een deel met recht worden beschouwd als een reactie op verwatering van het christelijk leven na de vervolgingen.

(door Pieter W. van der Horst)


Bron: Tilburg School of Catholic Theology, met dank aan Pieter van der Horst.