Lucepedia

Digitale theologische encyclopedie

Verantwoordelijke redacteur dossier: Hans van Loon
Dossiers » Origenes: De basis » introductie » Origenes: De basis

Origenes: De basis

De basis (Grieks: Peri archôn, soms ook vertaald als ‘Over de grondbeginselen’) behoort tot de vroegste publicaties van Origenes. Hij schreef het werk waarschijnlijk kort voor 230 in Alexandrië, nog voor zijn verhuizing naar Caesarea. In vier boeken behandelt hij de kernpunten van de christelijke leer. Het werk biedt de weerslag van het onderwijs dat Origenes als leraar aan de catechetenschool jarenlang had gegeven, speciaal aan gevorderde leerlingen.

De fundamenten van geloof en wereld

De basis bespreekt een groot aantal onderwerpen die Origenes rekent tot de basisprincipes (= archai) van het christelijke geloof. Mogelijk verwijst hij met het in de titel gebruikte Griekse woord archê ook naar een tweede, meer filosofische betekenis: sinds de vroegste filosofen is dit de term voor de basisstof van al het zijnde.

Ten aanzien van zijn onderwerpen maakt Origenes in zijn Voorwoord een onderscheid: allereerst de punten waarover de apostelen duidelijke uitspraken hebben gedaan; die apostolische traditie wil hij handhaven en onderbouwen. Tot deze categorie rekent hij de volgende onderwerpen: God (Vader, Zoon en Geest), de ziel, de duivel en zijn vijandige machten, de goede engelen, begin en einde van de wereld en de heilige Schrift. Daarnaast komen kwesties aan de orde waarover de apostolische traditie volgens hem geen uitsluitsel geeft, vragen die de apostelen voor nader onderzoek aan hun opvolgers hebben nagelaten: wat is de positie en de oorsprong van de Geest? Wat is de herkomst van de ziel? Wat is de natuur van de duivelse machten en van de goede engelen? Wat was er vóór de wereld en wat zal er na deze wereld zijn? Zijn zon, maan en sterren bezield? En tenslotte: is de door Griekse filosofen gebruikte term ‘lichaamloos’ van toepassing op God en de ziel?

Onderzoek

Origenes stelt zich ten doel de christelijke basisprincipes te presenteren als een organisch geheel met uitspraken ‘die enerzijds te vinden zijn in de heilige Schriften en anderzijds daaruit zijn af te leiden op basis van goed onderzoek en logisch redeneren.’ (Boek I, Vrwd.10). Hij kiest voor een thematische, probleemgestuurde aanpak, formuleert onderzoeksvragen, stelt hypotheses op en bespreekt argumenten pro en contra. Vaak ondersteunt hij zijn betoog met bijbelcitaten, waarbij hij zijn taalkundige en exegetische talenten (soms wel erg) creatief gebruikt. Geregeld kiest hij voor een meer filosofisch getinte aanpak en zet hij zijn kennis van de antieke filosofie in.

Bij een aantal onderwerpen presenteert hij zijn betoog expliciet niet als leer van de kerk, maar in alle bescheidenheid als onderzoeksresultaat dat hij ter toetsing aan de lezer voorlegt. Soms trekt hij na een afweging van argumenten zelf een conclusie, soms laat hij die aan de lezer over.De basis is dan ook niet een systematisch dogmatisch handboek waarin staat hoe het zit. Origenes’ werkwijze is door H. Crouzel omschreven als een ‘théologie de recherche’. L. Lies voegt daaraan toe dat theologie volgens Origenes gezien de beperktheid van het menselijk kennen ook nooit kan leiden tot een afgesloten dogmatiek. Lies typeert De basis dan ook als een ‘undogmatische Dogmatik’.

Opbouw

Over de indeling van het werk is veel geschreven. Een indeling in vieren lijkt het beste te verdedigen:
  1. Voorwoord bij Boek I: onderwerpen, vraagstelling, doelstelling.
  2. Themablok 1 (Boek I t/m II.3): Vader, Zoon, heilige Geest, de rationele wezens, de wereld en de schepselen in de wereld.
  3. Themablok 2 (Boek II.4 t/m IV.3): de Vader in het Oude en Nieuwe Testament, de menswording van de Zoon, de heilige Geest, de ziel en de verscheidenheid in de wereld; opstanding en beloften; de vrije wil; de strijd van de vijandige machten tegen de mens; begin en einde van de wereld; inspiratie en uitleg van de Schrift.
  4. Samenvatting (Boek IV.4): Vader, Zoon en heilige Geest, de wereld en de rationele wezens.
Opvallend is dat een aantal onderwerpen vaker aan de orde komt. Onderzoekers hebben hiervoor diverse verklaringen gegeven: het boek zou een verzameling zijn van verschillende door Origenes gegeven cursussen; het ene gedeelte zou meer kerkelijk, het andere meer speculatief van aard zijn; anderen hebben gedacht aan verschillende redactiefasen: deel C zou later toegevoegd zijn aan een al eerder geschreven werk.

Korte indruk van enkele thema’s

1. God

Origenes legt sterk de nadruk op het niet-lichamelijke van God. Hij is een enkelvoudige, geestelijke natuur, die om actief te zijn geen lichamelijke plaats nodig heeft, geen zintuiglijk waarneembare uitgebreidheid, geen gedaante of kleur. Hij is onzichtbaar; het ‘zien van God’ waarvan in het evangelie sprake is, moet worden opgevat als ‘kennen van God.’ God is nooit zonder zijn Zoon, de Wijsheid, de Logos. Bij God kan geen sprake zijn van progressie: hij is altijd Vader geweest van zijn Zoon, die uit hem geboren is, maar zonder enig begin. Het gaat hier om een eeuwig, voortdurend, niet lichamelijk ‘voortbrengen’ (als schijnsel dat voortkomt uit het licht). Origenes wijst in een bespreking van bijbelpassages over de verhouding Zoon-Vader (de Zoon als beeld van de onzichtbare God, afstraling van zijn luister, afdruk van zijn wezen) steeds elke gedachte aan iets lichamelijks nadrukkelijk af.

Speciale aandacht geeft Origenes aan de onderscheiden rol van de drie goddelijke personen bij de redding van de mens. De hele schepping krijgt zijn bestaan van de Vader; de mensen danken hun rationaliteit en morele besef aan de Zoon, de Logos; de heilige Geest is alleen actief bij mensen die zich bekeren. Als de Geest hen heiligt, krijgen ze van de Zoon kennis en rechtvaardigheid. Uiteindelijk bereikt hun van de Vader verkregen bestaan het einddoel: eeuwige verbondenheid met God. Deze gerichtheid op de redding van de mens loopt als een rode draad door het hele werk.

2. Rationele wezens

Gods primaire schepping is de geestelijke wereld, de wereld van de rationele wezens. Zij kregen bij de schepping één natuur (een punt tegen de gnostici, zie onder) en beschikken over een vrije wil. Ze kunnen ervoor kiezen zich van het vuur van Gods liefde te verwijderen en afkoelen tot ‘ziel’ (Origenes legt een etymologisch verband tussen ‘ziel’ en ‘afkoelen’). Hun vrije keuzes leiden tot verschillen: demonen (diep gevallen en verstoken van het reddende onderwijs; is herstel voor hen toch mogelijk?), mensen (niet onherstelbaar diep gevallen; redding via onderwijs) en engelen (bieden onderwijs aan de mensen). God schept vervolgens een materiële wereld, waarin de koele zielen gehecht zijn aan een lichaam. God stuurt alles naar het einddoel, de harmonie en eenheid met hem. Komt er uiteindelijk een einde aan de materie? Origenes aarzelt hierover: leven zonder lichaam lijkt alleen mogelijk voor God; wellicht blijft het lichamelijke, maar in een veranderde, geestelijke vorm.

3. Vrije wil

Het ligt in de macht van de mens te reageren op externe factoren en morele keuzes te maken; dat maakt hem zelf verantwoordelijk voor zijn redding of ondergang. Het concept van de vrije wil speelt bij Origenes een centrale rol als verklaring voor de val van de rationele wezens en voor de verscheidenheid in de wereld (ieder krijgt wat hij door zijn keuze verdient). Origenes combineert dit concept met zijn overtuiging dat God alles liefdevol naar het einddoel stuurt: het herstel van de oorspronkelijke eenheid, waarin God ‘alles zal zijn en in allen’ (1 Kor. 15:28). In dat herstel delen alle zielen via een lang individueel traject van reiniging en onderwijs tijdens en na hun aardse leven, waarbij hun keuzevrijheid gerespecteerd blijft.

4. Uitleg van de Schrift

In Boek IV bepleit Origenes een drievoudige uitleg van de Schriften die hij als goddelijk typeert. De drie betekenislagen duidt hij aan als ‘lichaam’ (letterlijke lezing; bestemd voor ‘eenvoudige’ gelovigen), ‘ziel’, en ‘geest’ (allegorisch; voor de gevorderde en volmaakte gelovige). Niet elke bijbelpassage is in alle drie betekenissen opbouwend; de geestelijke betekenis (die inzicht geeft in de ‘hemelse geheimen’) is wel overal aanwezig en daarop moet het schriftonderzoek zich richten.

Polemiek

Over de doelgroep die hem bij zijn onderzoek voor ogen stond, schrijft Origenes aan het eind van zijn boek: ‘Ik heb me gericht tot mensen die uitgaande van ons gezamenlijke geloof steeds op zoek zijn naar een rationele onderbouwing van het geloof, en tot hen die als ketter tegen ons strijden.’ (IV.4.5). Met die laatste woorden duidt hij op zijn polemiek met de gnostici (Valentinus en Basilides) en de volgelingen van Marcion. Meer dan eens herhaalt Origenes zijn bezwaar tegen het gnostische determinisme. Volgens de gnostici zou bij de schepping van de materiële wereld (niet door de hoogste God, maar door een lagere macht) meteen een definitief onderscheid zijn gemaakt tussen wezens die zeker gered zouden worden (‘geestelijke’ naturen), wezens die zeker verloren zouden gaan (‘stoffelijke, aardse’ naturen) en wezens voor wie de redding wel mogelijk, maar niet zeker was (‘ziel’-naturen). Tegenover dit determinisme wijst Origenes op de vrije wil en de eigen verantwoordelijkheid van de rationele wezens.

Tegenover Marcion verdedigt Origenes de eenheid van de Schriften: in het Oude en het Nieuwe Testament presenteert zich een en dezelfde God. Hij bestrijdt het onderscheid dat Marcion maakt tussen de strenge, rechtvaardige Schepper en de liefdevolle Vader van Jezus.

Conflicten

Een aantal van de in dit werk beschreven opvattingen stuitte op sterke weerstand bij Origenes’ tijdgenoten. Ook na zijn dood werd getwijfeld aan zijn rechtzinnigheid. Aan het einde van de vierde eeuw leidde dit tot het eerste origenistische conflict, waarin een belangrijke rol werd gespeeld door Hieronymus en Rufinus van Aquileia . De laatste nam het op voor Origenes, de eerste bestreed hem fel, waarmee er een einde kwam aan hun eerdere vriendschap. Het kwam tot een kerkelijke veroordeling op een synode in Alexandrië in 400, maar Origenes’ ideeën bleven ook daarna een bron van inspiratie, vooral voor monniken die zijn gedachten ijverig verder ontwikkelden. Hun speculatieve ideeën werden vervolgens bekritiseerd alsof ze van Origenes zelf afkomstig waren. Bovendien werden in deze discussies soms opvattingen die Origenes in De basis als hypothese of mogelijkheid had gepresenteerd, bestreden als waren het zijn overtuigingen. In de zesde eeuw leidde de strijd tot een veroordeling van Origenes, eerst in een edict van keizer Justinianus (543) en later (zonder dat Origenes’ naam expliciet vermeld werd) door het concilie van Constantinopel (553).

Tekst

De overlevering van de tekst van De basis draagt de sporen van deze kerkelijke strijd. Nadat Origenes tot ketter was verklaard, werd het werk minder gelezen en verdween het tenslotte uit de bibliotheken. De oorspronkelijke Griekse tekst is uiteindelijk niet volledig voor ons bewaard gebleven. Het beeld dat we ons van de tekst kunnen vormen is voornamelijk gebaseerd op de volgende bronnen die bijna allemaal een rol hebben gespeeld in de strijd:
  • De Philokalia, een bloemlezing (in het Grieks) uit het werk van Origenes, in de vierde eeuw samengesteld door Basilius van Caesarea en Gregorius van Nazianze. Zij hebben twee lange passages opgenomen: over de vrije wil (uit Boek III) en over de Schrift (uit boek IV).
  • De Latijnse vertaling van Rufinus, onder de titel De principiis, gemaakt in 398, in het heetst van het eerste origenistische conflict. Zijn vertaling is te omschrijven als behoorlijk vrij; soms lijkt zij meer een parafrase. Eerder werd Rufinus’ versie door geleerden als te partijdig aan de kant geschoven, tegenwoordig is er meer waardering voor en wordt zij beschouwd als een misschien niet letterlijke, maar inhoudelijk wel betrouwbare weergave van Origenes’ werk.
  • Citaten in de Latijnse vertaling van Hieronymus. Deze vertaalde uit ontevredenheid met Rufinus’ vertaling het werk zelf ook; van die vertaling zijn slechts enkele fragmenten over, namelijk de ruim vijftig passages die hij citeert in een brief aan Avitus (brief 124). Een representatief beeld geven ze niet, want Hieronymus beperkt zich tot de gedeelten waarin hij Origenes op een stuitende ketterij meent te betrappen.
  • Griekse citaten bij Justinianus: in een brief aan Menas, waarin hij hem schrijft over zijn edict van 543, citeert de keizer 24 passages uit De basis, met een duidelijk doel: Origenes’ veroordeling rechtvaardigen.

(door Freerk Jan Berghuis)



Bron: Tilburg School of Catholic Theology, met dank aan Freerk Jan Berghuis.