Lucepedia

Digitale theologische encyclopedie

Verantwoordelijke redacteur dossier: Karin Leeuwenhoek
Dossiers » Intelligent Design » introductie » Intelligent Design

Intelligent Design

Intelligent design, creationisme, darwinisme… en de theologie

Met dank aan dr. Harm Goris

Wat is Intelligent Design?

De term ‘intelligent design’ (afgekort als ID) staat voor de opvatting dat de complexiteit van bepaalde natuurlijke, vooral biologische structuren wetenschappelijk het beste te verklaren is door die te beschouwen als ‘intelligent ontworpen’, dat wil zeggen: bewust en met een bedoeling gepland. In de geschiedenis van de filosofie en theologie zijn er allerlei varianten geweest van dit type argument: we vinden het ‘teleologisch argument’, oftewel de ‘redenering op grond van doelgerichtheid’ (‘telos’ is Grieks voor ‘doel’) al bij Aristoteles. Alles streeft ergens naar, gebeurt om een reden, heeft een doel en een bedoeling, verlangt naar zijn eigen volmaaktheid of zelfverwerkelijking. Dat zien we in de niet-levende natuur en in alle levende organismen: een steen valt naar beneden, waar zijn ideale, natuurlijke plaats is. De eikel streeft ernaar om een volledige eik te worden. De mens streeft naar kennis en geluk. Volgens Aristoteles kan die doelgerichtheid alleen maar verklaarbaar zijn als er een ‘Eerste Onbewogen Beweger’ is. Deze Onbewogen Beweger is de volmaaktheid zelf, en zet alles in beweging naar zich toe. Dit ‘argument from design’ kon enerzijds dienen om het bestaan van God te bewijzen, maar anderzijds ook om God - afgezien van het Schepper-zijn - verder buiten de deur te houden, zoals we dit zien in het 18e-eeuwse deïsme.

In zijn hedendaagse vorm gaat ID terug tot de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw. Onder invloed van de revolutionaire ontwikkelingen in de biologie na de ontdekking van het DNA, begon een aantal Amerikaanse biologen en biochemici te onderzoeken of er sprake kon zijn van ‘ontwerp’ in levensvormen. Belangrijke voorbeelden waren het menselijk oog (al door Darwin genoemd) en de zweepstaart van bacteriën. Michael Behe, hoogleraar biochemie, argumenteerde in zijn populair-wetenschappelijke boek Darwin’s Black Box dat bepaalde biologische structuren irreducibly complex (onherleidbaar complex) zijn. Hun ingewikkeldheid kan niet herleid worden tot evolutionaire processen van toeval en selectie. De verschillende onderdelen van een systeem zijn zo op elkaar afgesteld dat elk onderdeel noodzakelijk is voor het functioneren van het gehele systeem en dat elk onderdeel alleen maar kan functioneren in samenwerking met de andere onderdelen terwijl het op zichzelf zinloos is.

Behe’s argumenten werden statistisch onderbouwd door de wiskundige William Dembski. Met kansberekeningen toonde hij aan dat de kans op het toevallig ontstaan van complexe structuren uiterst klein was.

In de jaren tachtig werd min of meer dezelfde vraag gesteld in de natuurkunde en de astronomie: is de precieze onderlinge afstemming van bepaalde natuurconstanten, die noodzakelijk is voor het ontstaan en het voortbestaan van het heelal en van leven daarin, het beste te verklaren als ‘intelligent ontworpen’? Deze ‘fine tuning’ staat ook bekend als het antropisch beginsel (John Barrow en Frank Tipler, 1986). Dit principe stelt dat het heelal is zoals het is omdatwij bestaan; in een heelal met iets andere eigenschappen dan het onze, hadden wij nooit kunnen bestaan.Barrow en Tipler wijzen in dit kader bijvoorbeeld ook op het ‘wonder van het water’, nl. dat ijs een lichtere soortelijke massa heeft dan vloeibaar water waardoor het op het water drijft en zo het ontkiemend leven in het water beschermt tijdens de winter.

Intelligent Design vs. creationisme

De aanhangers van ID benadrukken dat zij geen creationisten zijn. Creationisten zijn meestal Amerikaanse, fundamentalistische christenen die de scheppingsverhalen in de Bijbel letterlijk nemen en vervolgens wetenschappelijke bewijzen daarvoor zoeken. ID’ers claimen dat zij hun uitgangspunt in de wetenschap zelf nemen en dat de wetenschappelijke bestudering van natuurlijke verschijnselen kan leiden tot ‘intelligent design’ als wetenschappelijke verklaring. En daar houdt het op: over de vraag óf er een ‘ontwerper(s)’ is/zijn en wie of wat die ontwerper(s) dan wel is/zijn, kan de natuurwetenschapper verder geen uitspraak doen. Het zouden in principe goden kunnen zijn of buitenaardse wezens of zelfs een ‘vliegend spaghettimonster’. Sommige ID’ers, zoals Ronald Meester, hoogleraar wiskunde aan de VU, ontkennen dat er een ontwerper schuil moet gaan achter het ontwerp: de complexe structuren verraden veeleer het bestaan van inherente patronen in de natuur, zoals we die zien in de banen van het elektron of bij de zandribbels die door golven op het strand gemaakt worden. Maar de link met één, almachtige Schepper-God is natuurlijk wel snel gelegd.

Vanwaar al die commotie?

Waarom leidt de theorie van ID tot zo veel commotie - vooral in Amerika, maar, met name enkele jaren geleden, ook bij ons? Waar komen die felheid, verontwaardiging, woede en cynisme, niet in de laatste plaats bij serieuze, rationele en koele wetenschappers, vandaan? Het heeft ermee te maken dat ID indringende vragen stelt op verschillende gebieden: wetenschappelijk, filosofisch, politiek, cultureel en religieus-existentieel. ID stelt allerlei regels, gewoonten, vooronderstellingen en onbewuste ideeën van wetenschappers kritisch aan de orde.

1. Natuurwetenschap

Natuurwetenschappelijk is er veel discussie over de geldigheid van statistische berekeningen en over de vraag of een bepaalde ID’er wel bekend is met de nieuwste ontwikkelingen in de biologie of de astronomie. Deze vragen kunnen in principe binnen de wetenschappen zelf en aan de hand van algemeen erkende criteria opgelost worden. ID-wetenschappers stellen echter ook dikwijls vragen die van een andere orde zijn: niet meer natuurwetenschappelijk, maar wetenschapsfilosofisch.

2. Filosofie

Het wordt al wat lastiger als we naar de filosofische implicaties van ID kijken. Een bepaalde tak van de filosofie, de zogenaamde wetenschapsfilosofie, bestudeert de grondslagen van het bedrijven van wetenschap. Wanneer en waarom geldt iets als een wetenschappelijke verklaring voor een verschijnsel? Bijna alle wetenschappers accepteren de categorieën ‘toeval’ en ‘noodzaak’. Binnen de menswetenschappen heeft daarnaast de categorie ‘doelgerichtheid’ of ‘ontwerp’ een belangrijke plaats. Kan en mag die categorie ook in de natuurwetenschappen functioneren? Cees Dekker, hoogleraar moleculaire biofysica in Delft en tot 2008 verdediger van ID, legt dit uit aan de hand van mikadostokjes. Hoe de stokjes vallen, schrijven we toe aan toeval, dat ze vallen verklaren we door de noodzakelijkheid van de wet van de zwaartekracht. Maar als de stokjes de boodschap ‘Hartelijk welkom’ spellen, dan concluderen we dat iemand ze zo doelbewust heeft neergelegd, want mikadostokjes vormen zo’n boodschap niet uit zichzelf (C. Dekker, ‘Het mysterie van de oorsprong van het leven’, in: C. Dekker e.a. (red.) Schitterend ongeluk of sporen van ontwerp? Over toeval en doelgerichtheid in de evolutie. Kampen, 2005, p. 97). Later, in 2008, nam Dekker overigens officieel afstand van ID en verkoos hij de theorie van theïstische evolutie.

3. Politiek

ID is, met name in de VS, ook een politiek onderwerp geworden. Mag en/of moet het op scholen onderwezen worden naast de evolutieleer? In een aantal Amerikaanse staten zijn over deze vraag al de nodige processen gevoerd. Amerikaanse voorstanders zien er de mogelijkheid in om de westerse, geseculariseerde samenleving weer te doordrenken van christelijke waarden en normen, family values zoals zij die noemen. En hoe zit het met financiering voor onderzoek naar ID aan (openbare) universiteiten? Tegenstanders van ID spreken van een ongeoorloofde vermenging van kerk en staat, van religie en politiek. En daarmee raakt de discussie over ID ook de grondslagen van de hedendaagse Westerse cultuur.

4. Cultuur

ID raakt een open zenuw in de moderne westerse cultuur. Het gaat daarbij niet alleen om het 18e-eeuwse verlichtingsidee van de scheiding van kerk en staat; de wortels gaan nog verder terug. Het proces van de kerkelijke Inquisitie tegen Galileo is diep geworteld in het collectief (onder-)bewustzijn van het Westen, zeker van westerse wetenschappers. Eigenlijk was het een tragisch, onnodig conflict, waarin persoonlijke factoren een minstens even belangrijke rol speelden als (toenmalige) wetenschappelijke en religieuze argumenten. Maar in de loop van de geschiedenis is het Galileo-proces verworden tot een karikatuur waarin het licht van de individuele, vrije, moderne wetenschapper wordt gesteld tegenover de duisternis van institutionele, dogmatische, middeleeuwse religie. Ook de beeldvorming rond Darwin kent een soortgelijke geschiedvervalsing. Dat geloof en wetenschap elkaar zouden uitsluiten is ten slotte een soort sjabloon geworden van onze moderne cultuur.

5. Religieus-existentieel

Wetenschappers zijn mensen. De theorie van ID raakt hen ook persoonlijk en stelt vragen bij hun eigen fundamentele overtuigingen, gevoelens en drijfveren. Hoe kijk je tegen de wereld, jezelf, het leven aan? Wat is belangrijk en zinvol? Waarop vertrouw je? Als je naar de sterren kijkt, zie je dan een kil, onverschillig heelal of een kosmos waarin je thuis bent? En wil je zelfs misschien ook nog geloven dat die kosmos ligt in de hand van een almachtige God die jou wil laten delen in zijn eigen leven?

Sommige wetenschappers willen uitsluitend vertrouwen op toeval en natuurwetten. Voor hen kán ID – net als wonderen – al bij voorbaat niet mogelijk zijn, of mág het niet mogelijk zijn. Het stuit hun tegen de borst, schrikt af en druist in tegen alles wat ze voor waar en heilig houden. Voor bijvoorbeeld de neo-darwinianen Richard Dawkins en Daniel Dennett is het mechanisme van natuurlijke selectie via toevallige mutaties een ‘universeel zuur’ dat zich door al onze traditionele ideeën heen vreet en toegepast kan worden op alles. Het zogenaamde ‘universele darwinisme’ gaat niet alleen over evolutie in de natuur, maar ook over evolutie in de cultuur. Natuurlijke selectie wordt van toepassing verklaard op onze hersenen, en dus op onze kenvermogens en op alle producten daarvan: onze ideeën, ethische intuïties en religieuze overtuigingen. Het idee van ‘survival of the fittest’ kan dan dienen als excuus om een beleid te voeren dat geen oog heeft voor de zwakkeren in de maatschappij of om bijvoorbeeld eugenetische experimenten uit te voeren. Kortom, alles van waarheid en waarde wordt relatief. De wetenschap, zo zeggen deze neo-darwinianen, heeft bewezen dat God niet bestaat. Maar ze vergeten dat ze allang de grenzen van hun vakgebied hebben overschreden. Het gaat niet meer over biologie. Spreken over een ‘universeel darwinisme’ of over het bestaan of niet-bestaan van God zijn geen natuurwetenschappelijke uitspraken. Het zijn filosofische of theologische uitspraken en daar moet je dus filosofische en theologische argumenten voor hebben, geen natuurwetenschappelijke. Je mag natuurwetenschap en filosofie niet door elkaar gooien: categorieblunders heet dat in de wetenschapsfilosofie.

Bij sommige ID’ers vinden we het omgekeerde: gedreven door persoonlijke geloofsovertuigingen, menen zij dat ID een objectief bewijs kan geven van Gods bestaan. Dat kan dan hun eigen geloofstwijfel wegnemen en hun geloofskeuze overbodig maken. En ook alle andere, redelijke mensen zouden er niet meer onderuit kunnen: God bestaat. Ook hier geldt: de natuurwetenschap kan per definitie geen antwoord geven op een filosofische of theologische vraag. Ook weer een categorieblunder.

En wat zegt de theologie over dit alles?

Harm Goris: ‘Een van de voor mij meest aantrekkelijke kanten van de theologiestudie is de intellectuele breedte van het curriculum. Een oude omschrijving van wat theologie is, zegt dat de theologie alles beschouwt voor zover het van doen heeft met God. En omdat God de schepper van alles is – er is niets wat niet door Hem geschapen is – kan de theologie zich dus met alles bezighouden. Dat wil niet zeggen dat de theologie de eigenheid en autonomie van de methodes van de andere wetenschappen ontkent of dat de theoloog een soort van superwetenschapper is. Een theoloog hoeft niet een natuurkundige of bioloog of historicus of socioloog te worden. Je leert in de studie juist om de verschillende academische disciplines te onderscheiden en je leert hoe je geen categorieblunders moet maken: op een natuurkundige vraag kan je niet een historisch of theologisch antwoord geven. Maar de theologie probeert naast het onderscheid ook verbanden tussen de verschillende wetenschappen te zoeken. Immers, de theoloog kan en moet wel meepraten wanneer een natuurkundige of bioloog of historicus het over God heeft. Laat ik de vijf verschillende aspecten van de discussie rond ID nog eens nalopen en de vraag stellen wat theologie met elk daarvan van doen heeft.

Op het natuurwetenschappelijk niveau van de ID-discussie heeft de theoloog als zodanig weinig in te brengen. De biologische en statistische en kosmologische vragen en problemen moet de theoloog overlaten aan de vakmensen. De natuurwetenschappen horen ook niet bij het theologisch curriculum. Waar de theologie wel kritische vragen bij kan stellen, is de aard van de ontwerper. Kan de ‘ontwerper’ waartoe sommige ID’ers concluderen geïdentificeerd worden met de Drie-Ene Schepper-God? Bij de colleges scheppingstheologie wordt op deze vraag ingegaan.

Op wetenschapstheoretisch niveau kan de theoloog inhoudelijk beter meepraten. Vanuit de eigen aard van de theologie als wetenschap kan de theoloog kritische vragen stellen bij wetenschapsfilosofieën die te sterk geënt zijn op de natuurwetenschappen. En vanuit de theologische antropologie kan de theoloog een bijdrage leveren aan de discussies over wat waarheid en kennis is. In het curriculum van de FKT heeft filosofie een prominente plaats, en daarbij ook de wetenschapsfilosofie.

Ook in het politieke debat kan en moet de theologie zich mengen. De vragen naar de betekenis van het christelijk geloof voor het openbare leven, naar de scheiding van kerk en staat of van godsdienst en politiek, raken ook wezenlijk aan het christelijk geloof. In verschillende soorten colleges zoals godsdienstsociologie, ecclesiologie en politieke filosofie worden deze vragen bediscussieerd.

Wat betreft het cultuurhistorische niveau: in de colleges Bijbelwetenschappen leer je meer over de tijd waarin het Bijbelverhaal van Genesis is ontstaan, welke andere scheppingsverhalen in de Oudheid, in Egypte, Babylonië, Mesopotamië werden verteld en over wat de schrijvers van Genesis in hun eigen tijd eigenlijk bedoelden over te brengen. In de colleges religiewetenschappen bespreek je ook scheppingsmythen van andere godsdiensten. In de colleges kerkgeschiedenis en geschiedenis van de filosofie leer je weer meer over de latere historische ontwikkelingen van de verhouding tussen geloof en wetenschap. Dan ontdek je dat de westerse cultuurgeschiedenis ook voorbeelden kent waarin geloof en wetenschap elkaar niet hoeven tegen te spreken. Een sprekend voorbeeld is de herontdekking van het empirisch-rationele denken van Aristoteles in het Westen gedurende de 12e en 13e eeuw. De wetenschappelijke houding, methode en wereldvisie van het Aristotelisme botste aanvankelijk met de toen gangbare theologie van Augustinus, die vooral beïnvloed was door de meer spirituele, mystieke filosofie van Plato. Maar 13e-eeuwse denkers zoals Albert de Grote en Thomas van Aquino slaagden erin om de wetenschappelijke mindset van Aristoteles te integreren in het christelijk geloof, tot voordeel van beide. De discussie rond ID kan aan hun inspanningen inspiratie opdoen. Zo kan het werk van deze 13e-eeuwse denkers ons helpen om de verhouding tussen geloof en rede, tussen theologie en empirische wetenschap beter te begrijpen.

Op het religieus-existentiële niveau kunnen de vakken godsdienstpsychologie en spiritualiteit licht werpen, maar natuurlijk ook de scheppingstheologie. In de scheppingstheologie leer je bijvoorbeeld dat het christelijk scheppingsbegrip veel radicaler is dan de notie van ‘intelligent design’. Intelligent design stelt de vraag waarom de dingen zijn zoals ze zijn, de scheppingstheologie gaat uit van de fundamentelere vraag: waarom is er iets, veeleer dan niets? De klassieke theologie van de ‘creatio ex nihilo’ wil deze vraag verhelderen. Dat maakt ook duidelijk dat schepping in de eerste plaats niet een of andere historische gebeurtenis van zoveel jaar geleden is, maar dat het gaat om een veel fundamenteler concept. ‘Schepping’ betekent continue, voortdurende zijnsverlening. God schept ook nu: Hij geeft alles op elk moment het zijn, het bestaan. Dat kan Hij omdat God niet zomaar een van de dingen is die er zijn, niet onderdeel is van het heelal. Dan maak je van Hem een afgod. Hij is oorsprong en doel van alles, van het heelal en Hij is zijn eigen zijn. Hij bewaart alles op elk moment in het bestaan en geeft dat elk schepsel werkt volgens de eigen natuur. Hij is geen concurrent van de wereld. Hoe zou dat kunnen als die wereld door Hem geschapen en bewaard wordt? Dat betekent ook dat God een eigen zelfstandigheid en eigen werkzaamheid aan heel de schepping geeft: bijvoorbeeld het vermogen tot zelforganisatie. Allerlei ontwikkelingsprocessen, inclusief evolutie, kunnen zich in principe helemaal binnenwerelds afspelen. Schepping sluit Big Bang en evolutie niet uit. Dat neemt niet weg dat de theoloog wel sporen, tekenen van God kan zien in de schepping, in de wereld. Ook leer je bij de theologiestudie verder nadenken over de gebrokenheid van de schepping: het kwaad, ‘stupid design’, de zondeval.’

En wat zegt Rome?

Harm Goris benadrukt dat het een bekend misverstand is te denken dat de Kerk over alles een mening heeft en over alles uitspraken doet en een leer heeft. Individuele theologen zeggen weliswaar van alles en Rome vindt dat vaak best, maar het is niet zo dat Rome alles tot achter de komma precies weet en daar officiële uitspraken over doet. De Kerk is geen monolithisch geheel; alleen als iemand echt over de schreef gaat, grijpt men in en zegt men ‘ho’, maar Rome zegt ook niet precies hoe het dan wél zit. Want hoe het precies wél zit met die evolutie, dat is geen theologische of religieuze vraag, maar een biologische of natuurwetenschappelijke vraag.

De rooms-katholieke Kerk neemt een (onofficiële) positie in die we het best kunnen omschrijven als ‘theïstische evolutie’, dat wil zeggen een opvatting waarin God als Schepper en de evolutieleer samengaan. Deze opvatting ligt dichter bij Intelligent Design dan bij het rigide creationisme, zij het dat ID geen uitspraken doet over het bestaan van God daar zij, als natuurwetenschap, zich niet buiten haar wetenschappelijk terrein mag begeven.

Reeds in 1950 stelde paus Pius XII in de encycliek Humani Generis dat het kerkelijk leergezag zich niet verzet tegen de evolutieleer ‘in zoverre zij het ontstaan van het menselijk lichaam uit reeds bestaande en levende stof nagaat, want het katholiek geloof verplicht ons te houden, dat de zielen onmiddellijk door God geschapen worden’. Daarnaast benadrukte hij in deze encycliek dat alle mensen afstammen van het eerste mensenpaar, Adam en Eva, de zgn. leer van het ‘monogenisme’ (die samengaat met de leer van de erfzonde, die door Adam en Eva aan de gehele mensheid is doorgegeven). Paus Johannes Paulus II benadrukte diverse malen in toespraken dat er geen conflict bestaat tussen de kerkelijke leer en de evolutietheorie, zolang deze laatste ruimte laat voor een Schepper en bijvoorbeeld niet stelt dat naast het lichaam ook de ziel uit materie zou zijn voortgekomen. Dan zou de natuurwetenschap zich namelijk op theologisch-spiritueel-filosofisch terrein begeven, alwaar zij geen uitspraken kan doen op basis van haar natuurwetenschappelijke methoden van observeren en meten. Ook onder paus Benedictus XVI werd in 2004 gesteld, in diens toenmalige rol van Prefect van de Congregatie van de Geloofsleer, dat de voortschrijdende wetenschappelijke ontdekkingen omtrent de Big Bang en het geleidelijk ontstaan van het leven op aarde beslist niet haaks hoeven te staan op de kerkelijke leer.

 

Aanvullend interview met Harm Goris, universitair docent systematische theologie

Waarom vinden we de aanhangers van het creationisme vooral onder protestanten?

‘Twee redenen: de rooms-katholieke Kerk en traditie is altijd gevoeliger geweest voor een allegorische en geestelijke Schriftuitleg, al vanaf de Kerkvaders is dat zo. En het tweede is dat het typisch bij het katholicisme hoort om een redelijk goed vertrouwen te hebben in de menselijke intellectuele vermogens. Dat de mens zelf in staat is om wetenschappelijke kennis op te doen en met zijn natuurlijke vermogens waarheid te vinden die niet in strijd is met de waarheid uit de Schrift. Een positiever mensbeeld dus dan de protestanten die toch wel geneigd zijn te denken dat de mens door de erfzonde en zonde tot geen enkel goed in staat is.’

Zou je ID kunnen beschouwen als een nader uitgewerkte en wetenschappelijk verfijnde vorm van creationisme of is ID juist louter wetenschappelijk en in zekere zin tegengesteld aan creationisme?

‘Ik denk dat het beeld dat men heeft van ID’ers vooral met de beeldvorming van hun tegenstanders te maken heeft. Die denken: jullie zijn gewoon weer hetzelfde als die creationisten, maar dan in een ander jasje. Terwijl ik geneigd ben hen te geloven als zij zeggen dat ze een natuurwetenschappelijke theorie willen geven die op natuurwetenschappelijke gronden bestreden kan worden of niet, zoals elke natuurwetenschappelijke theorie. Maar dan moet je het wel een zuiver natuurwetenschappelijke discussie laten zijn, zeggen die ID-mensen, en niet door allerlei retorische trucs hen wegzetten als een soort retarded hillbillies of verkapte inquisiteurs of weet ik veel wat, want dan breng je allerlei oneigenlijke, niet-wetenschappelijke argumenten in de discussie.’

‘Je kunt wel doen alsof het een puur natuurwetenschappelijke theorie is, maar zie ook de vijf lagen die ik in het artikel beschreef: het wetenschappelijk bedrijf gebeurt nooit in een volkomen isolement, het gebeurt toch altijd in (bijvoorbeeld) een concrete politieke context - wie krijgt de onderzoeksgelden, wat wordt er onderwezen op scholen etc. Dat zie je ook bij mensen als Vincent Icke of Richard Dawkins, die uit naam van de natuurwetenschappen allerlei filosofische en existentiële en religieuze conclusies trekken waarmee ze ook de grenzen van hun discipline overschrijden! Die andere elementen spelen altijd mee. We hebben toch vaak een beeld, een plaatje van de wetenschap dat de wetenschap ons de waarheid brengt en dat de Kerk anti zou zijn, kijk maar naar Galilei en de Inquisitie. Maar ik denk wel dat er discussie over ID mogelijk is op natwet niveau, maar het is nooit helemaal puur of zuiver. Daar moet je je als wetenschapper bewust van zijn, dat die verschillende lagen altijd meespelen. Wetenschappelijk onderzoek is nooit waardenvrij geweest.’

Zijn ID’ers wel vaak gelovig? Je zou zeggen van wel, aangezien zij uitgaan van design en dus ook van een designer…?

‘Ja, maar heel strikt genomen zegt een ID-aanhanger: wij besluiten alleen maar dat deze verschijnselen wetenschappelijk gezien het beste verklaard kunnen worden door een beroep te doen op ID. Want in principe zijn er wetenschapstheoretisch drie mogelijkheden: toeval, noodzaak of bewust gepland/ontworpen. Bepaalde verschijnselen kun je het best verklaren door te zeggen dat ze bewust ontworpen zijn, zegt men. Maar door wie of wat dan, daarover doen ze geen uitspraak. Maar dat zou zelfs een ‘flying spaghettimonster’ kunnen zijn… De vraag naar wie de designer is, is geen natuurwetenschappelijke vraag, dan kom je op het gebied van de filosofie en de theologie. Dus een goede ID-aanhanger zal niet de stap maken naar wie de designer is. Althans niet als natuurwetenschapper. Dan zouden ze een categoriefout maken, als ze op het existentiële niveau uitspraken gaan doen of als ze een natuurwetenschappelijk bewijs voor hun geloof willen. Het is essentieel om dat onderscheiden te houden van elkaar!’



Bron: Tilburg School of Catholic Theology, met dank aan dr. Harm Goris.