In Augustinus’ christologie en exegese van Genesis zijn elementen van het Logos-begrip uit de Griekse filosofie duidelijk speurbaar. Zeer waarschijnlijk is de Logos-leer van de neoplatonist Plotinus Augustinus’ belangrijkste buitenbijbelse bron hiervoor. Dit dossier geeft een impressie van Augustinus’ scheppingsleer en zijn exegese van Genesis uit zijn werken Belijdenissen en Genesis naar de letter.
In het eerste hoofdstuk van Genesis sprak God en bracht volgens Augustinus een Zoon voort door middel van generatie. Dit was zijn ‘Woord’, het Verbum Dei. Het Verbum schiep vervolgens de wereld door te ‘spreken’ en door middel van de eeuwige Ideeën of eeuwige rationele principes die in zijn geest bestaan. Die Schepper, de Zoon van God, is, naar de interpretatie van Augustinus, Christus.
De laatste drie hoofdstukken van Augustinus’ biografische werk, Belijdenissen, bevatten een exegese van het scheppingsverhaal in Genesis. Hierin borduurt hij voort op de christologische voorstelling van de evangelist Johannes. Bijvoorbeeld, het Woord wordt gekenmerkt als ‘Principe’ (beginsel, Griekse: archê), de oorsprong van alles, het Licht en de ‘Waarheid’. Ook werd Christus als Schepper gelijkgesteld met ‘Wijsheid’. Wijsheid en waarheid communiceert hij aan mensen in zijn rol als ‘Inwendige Leraar’. Christus heeft dus een belangrijke ‘sprekende’ functie bij zowel de schepping van de wereld als zijn contact met mensen in zijn rol als Middelaar. (XI.2-9).
Augustinus was van mening dat het bijbelse verhaal van de zesdaagse schepping niet letterlijk moet worden begrepen. In werkelijkheid vond de schepping, volgens Augustinus, plaats in twee fasen (Genesis naar de letter II; IV.33.51, enz.). Om dit uit te leggen, heeft hij ‘het dubbele moment van de schepping’ geponeerd. Zijn term ‘twee momenten van de schepping’ verwijst niet naar twee afzonderlijke scheppingen, maar naar twee aspecten van hetzelfde scheppingsverhaal (III-X).
Het eerste ‘moment’ vond plaats in de eeuwigheid waarin het eerste schepsel, de intelligibele hemel, ontstond. Dit was ‘de hemel van de hemelen’ (caelum caeli): een werkelijkheid van zuiver licht, intelligentie en kennis, die het dichtst bij God staat. Zij is tevens de woonplaats van de engelen, de oorsprong van de menselijke ziel en ook de bestemming van heiligen na de dood. Vervolgens maakte het Woord de ‘aarde’ of de intelligibele materie die met causale rationele principes werd begiftigd.
In het tweede scheppingsmoment groeiden die principes in de materie uit, naar het ontwerp van de eeuwige vormen. Zo ontstonden allerlei soorten van lichamelijke en bezielde wezens die nog steeds worden geproduceerd.
De volgorde van ontwikkeling in Augustinus’ scheppingsleer, waarin alles ontstaat, correspondeert met de bestaansniveaus van de rationes. Binnen de exegese van Augustinus is er een duidelijk schema te zien. Augustinus bepaalt drie bestaansniveaus van de causale, eeuwige redeprincipes, die corresponderen met drie bestaansmodi van alle schepselen: de eerste is in het Verbum waar zij nog geen schepselen zijn maar slechts redelijke scheppingsbeginselen (de rationes aeternae of creandi); de tweede bestaansmodus is de prima conditio van de rationes causales; en de derde is de temporele kosmos waarin de ontwikkeling van de prima conditio daadwerkelijk voltooid wordt (door de rationes causales en seminales). Hierna wordt dieper ingegaan op het fenomeen rationes en hoe zij als bemiddelaar en intermediair fungeren op drie bestaansniveaus, als rationes aeternae, causales, en seminales.
Op het eerste niveau bestaan de meest zuivere redeprincipes, de rationes aeternae, in de geest van het Verbum Dei. Dit zijn tevens de intelligibele Ideeën of de modellen van alle wezens en dingen in de zichtbare wereld.
Het tweede niveau is dat van het eerste moment van de schepping: de prima conditio. Dit is de oorspronkelijke en gelijktijdige schepping (Latijnscondere = stichten) van de wereld die in één ‘moment’ in de eeuwigheid plaatsvond en waarin een bepaalde hoeveelheid schepselen in een bepaalde orde werd vervaardigd (bijvoorbeeld de caelum caeli). Deze groep van schepselen vormt een totaliteit en eenheid. Tijdens de prima conditio ontstond de menselijke ziel als een soort collectief binnen de ruimte van hemelse wezens. Fysieke lichamen en wezens zoals dieren en planten zijn niet geproduceerd in een voltooid stadium maar slechts in de vorm van oorzakelijke redeprincipes (rationes causales) die de wetten van de ontwikkeling van hun toekomstige gedaantes in de zichtbare wereld bevatten. Deze scheppingsprincipes of redebeginselen werden in deze fase in de vier elementen van de wereld (elementa mundi) gelegd. Tijdens de prima conditio komen alle intelligibele voorwaarden voor het bestaan van elk reëel wezen te voorschijn.
Het derde niveau waar de rationes zich manifesteren, is bij het tweede moment van de schepping, de administratio, wanneer de principes zich in de stoffelijke wereld binnen de sfeer van de tijd ontplooien. In deze fase laat God de geschiedenis van de wereld besturen, bewegen en beheren door de rationes causales diein continue afhankelijkheid van zijn wil ageren. Er worden geen nieuwe scheppingsdaden, geen nieuwe schepselen en ook geen nieuwe soorten of typen geproduceerd, die niet al inbegrepen waren in de prima conditio. Op dit niveau zijn de onzichtbare rationes seminales actief in de materie. Dit zijn primaire, oorspronkelijke, onzichtbare ‘zaadjes’ die de dingen in de wereld voortdurend ontwikkelden en ervoor zorgen dat de wereld zich continu regenereert. Zij ontwikkelen de fysieke lichamen, zodat de zielen er hun intrek kunnen nemen.
Augustinus heeft dus in zijn exegese het bijbelse verhaal verwerkt tot een dialectiek van twee tegenovergestelde acties, de twee momenten van de schepping die onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden. Tussen de twee momenten vervullen de rationes (die wij als een verzameling van verschillende werkelijkheden kunnen beschouwen) een bemiddelende functie die een synthese van de tegenstellingen bewerkstelligen. De werking van de rationes in de fase van de administratio verklaart, volgens Augustinus, de rust van God op de zevende dag, die in feite een voortdurende voortzetting is van de initiële scheppingsdaad in de geschiedenis van de kosmos.
Van die drie modi is, volgens Augustinus, alleen maar de werking van de laatste toegankelijk voor onze zintuiglijke waarneming; de eerste twee zijn objecten van geloof. Waarneming van de onzichtbare, eeuwige redeprincipes is wel mogelijk door contemplatie door het geestelijk oog. Maar die is afhankelijk van iemands geestelijke capaciteit.
Het begrip rationes causales vormt een verbinding tussen de rationes aeternae, die transcendent zijn, en de rationes seminales, die immanent in de materie zitten. Dus bestaat er een soort scharnierwerking tussen de goddelijke en stoffelijke niveaus. Beeldtaal helpt om het wezen van de rationes seminales te begrijpen: de aarde is zoals een altijd zwangere moeder; de wereld is voortdurend aan het creëren. De werkzaamheden van de rationes lopen parallel met de wijze waarop een klein zaadje de potentie bevat om een hele boom te worden. Een echt zaadje bestaat uit gevormde materie maar houdt op het niveau van de rationes seminales iets immaterieels in, de potentie, en ook iets rationeels. De rationes seminales zorgen er bijvoorbeeld voor dat tarwe geen rogge en een menselijk embryo geen paard wordt. Ze bevatten de onveranderlijke vormen van alle geschapen dingen en wezens en zijn het objectieve correlaat van die eeuwige Ideeën.
De rationes verbinden zich met de Ideeën om de materie te creëren. In het essay De Ideis (nr.46 van De Diversis Quaestionibus ) definieert Augustinus de Ideeën (formae) als de eeuwige, onveranderlijke en ware vormprincipes die als model voor de wereld fungeerden en in de goddelijke intelligentie (Verbum Dei) bestaan. Zij zijn werkzaam in de materie en houden de zintuiglijke vorm van materiële dingen en van levende wezens intact. Net als de rationes zijn ze onzichtbaar aanwezig en werkzaam in de zintuiglijke wereld.
Augustinus benadrukt dat de term ratio synoniem is met forma of Idee (De Verbo: essay 63, De Diversis Quaestionibus ). We kunnen er dus van uitgaan dat de Ideeën zich op dezelfde drie bestaansniveaus als de rationes manifesteren: op het hoogste niveau in het Verbum Dei, en ook in de twee momenten van de schepping. Derationes en de formae zijn dus weliswaar verschillend maar het is haast niet mogelijk ze uit elkaar te halen.
Tenslotte zijn er drie eigenschappen die fundamenteel zijn voor het begrijpen van de oorzakelijke redebeginselen van Augustinus:
i) De rationes behoren tot de intelligibele en rationele sfeer: zij brengen dus de intelligibiliteit en rationaliteit naar de kosmische wezens toe. Hun archetypische oorsprong is het Verbum Dei, de hoogste Vorm. Het Verbum, als oorsprong van de rationes, is dus tevens ‘Redeprincipe’ .
ii) Zij zijn oorzakelijk: ze bevatten de dynamiek van de ontwikkeling van wezens en de wetten die hun ontwikkeling bepalen. Ze zijn de dragers van geordende differentiëring die zich in de stoffelijke kosmos manifesteert. Hun bestaan verklaart hoe de kosmos het werk van de goddelijke wijsheid kan zijn omdat zij de kosmos, onder het absolute gezag van de goddelijke wil, onderhouden. De rationes zijn in feite de arbeiders van God.
iii) Zij zijn immaterieel: zij horen niet tot de ervaringswereld van de mensen en kunnen slechts worden begrepen door het verstand.
Met zijn leer van de rationes wilde Augustinus bewijzen dat God onophoudelijk aan het scheppen is en dat de wereld totaal van hem afhankelijk is.
Augustinus’ formulering van het Verbum Dei en zijn leer van de redeprincipes bevat veel punten van overeenkomst met de algemene betekenis van de logos uit de oude Griekse taal en uit het begrip van de Griekse wijsbegeerte.
In het Grieks heeft logos o.a. de betekenis van ‘verhaal’ of ‘woord’ en heeft het dus met ‘spreken’ te maken. In Belijdenissen XI.2-9 heeft Augustinus het spreken van het goddelijke, scheppende woord uitermate sterk afgebeeld. Sprekend schept het Woord de wereld; dit is als het ware de modus operandi van de scheppingsdaad. De woorden van Christus tijdens zijn incarnatie als Jezus van Nazaret en zelfs de Heilige Schriften behoren ook tot de logos-activiteiten. Die aspecten vinden we weliswaar ook in het Johannes-evangelie, maar Augustinus gaat veel verder. Het spreken van het Verbum Dei is vereenzelvigd met de Wijsheid. Te denken valt in eerste instantie aan de scheppende wijsheid uit het oudtestamentische boek van dezelfde naam. Maar Augustinus’ opvatting van wijsheid heeft een epistemologische context vergelijkbaar met die van de Griekse wijsbegeerte.
Het eeuwige Woord van Augustinus kan zich in de lichamelijke wereld (buiten de mens) in de vorm van klinkende, voor de oren hoorbare woorden manifesteren (zoals in een preek). Maar die woorden als zodanig staan niet voorop in de rang van prioriteiten. Het gewichtigste zijn de woorden die door de menselijke geest op een wijze die niet door de zintuigen wordt bepaald, worden waargenomen. Om de wijsheid en waarheid echt goed te begrijpen en echt tot geloof te komen moet men Het Woord van God van binnen begrijpen. ‘Sprekend’ verlicht het Verbum Dei de menselijke geest.
Maar de menselijke geest moet zich openstellen voor de waarheid door actief op zoek te gaan naar kennis. Het redevermogen van de menselijke geest speelt hier mee. De Griekse wijsgerige logos is verbonden met de rede, rationaliteit en intellect. De rede werd bijvoorbeeld door de stoïcijnen en ook door Philo van Alexandrië tot hypostase verheven.
Logos in de zin van ‘rede’ komt bij Augustinus nadrukkelijk voor bij de scheppingsdaad, wanneer de rationes seminales na de initiële scheppingsdaad als verlengde van het Verbum Dei optreden om de wereld verder te ontwikkelen en te voltooien volgens het goddelijke plan. Vertaald naar het Grieks zijn de seminale redenen logoi spermatikoi, een bekende van oorsprong stoïcijnse term die ook in gebruik was bij neoplatonisten. Die term zelf geeft aan dat de ontplooiing van de schepping volgens redelijke principes verloopt, want het zijn zowel de rationes seminales als de Ideeën in de materie, die orde en stabiliteit aan de schepping geven. Augustinus vond dat God zelf ondoorgrondelijk was, maar dat de wereld die God maakte, rationeel van aard was, dus te vatten met het denkvermogen en verklaarbaar.
Hetzelfde schema van de drie niveaus waarin de rationes in Augustinus’ scheppingsleer werkzaam zijn, is ook aanwezig in Plotinus’ visie op de goddelijke Logos en de logoi.
(door Laela Zwollo)